Ricci-kenner Nicolas Standaert SJ staat in een drieluik stil bij het leven en de betekenis van jezuïet Matteo Ricci, missionaris in China. Dit derde deel gaat over wetenschap en rituelen rond de dood.
De Ander speelde ook een belangrijke rol bij de opname van westerse wetenschappen. De introductie van Europese wetenschap gebeurde in de vorm van curiosa zoals een uurwerk en prisma’s, met als resultaat dat de jezuïeten aanvankelijk beschouwd werden als alchemisten. Hun eerste geschriften waren echter niet wetenschappelijk maar religieus en catechetisch. Het was op aandrang van de Chinezen, die zich niet konden voorstellen dat geleerden van zo ver buiten China kwamen, dat Matteo Ricci een Chinese versie tekende van de wereldkaart die hij in zijn kamer had.
Een volgende stap was het vertalen van werken over wis- en sterrenkunde. Veel onderzoekers hebben erop gewezen dat dit gebeurde in de intellectuele context van de Late Mingtijd. Als een Chinese geleerde belangstelling toonde voor de wetenschappen die jezuïeten aanbrachten, dan was dat omdat hij vóór hun komst al praktische kennis had willen ontwikkelen. Het zoeken naar ‘solide kennis’ of ‘concrete studies’ (shixue) was een reactie tegen het ‘intuïtionisme’ van de school van Wang Yangming (1472-1528) die leerde dat de principes voor moreel handelen uitsluitend te vinden zijn binnen geest-en-hart (xin). In de vroege zeventiende eeuw herstelde de invloedrijke intellectuele en politieke beweging van de Donglin-filosofen het belang van de ‘dingen in de wereld’. Ambtenaren en intellectuelen zochten naar concrete manieren om het land te redden uit het verval.
De jezuïeten waren aanvankelijk niet erg geïnteresseerd in het vertalen van wiskundige werken.
Deze discussie leidde tot de unieke interactie tussen de Chinese intelligentsia en de jezuïeten. De jezuïeten waren aanvankelijk niet erg geïnteresseerd in het vertalen van wiskundige werken, maar op aandringen van bekeerlingen als Xu Guangqi ontplooiden zij keer op keer dit soort tijdrovende activiteiten. Later vormde de nadruk van de Chinezen (bekeerlingen) op praktische kennis een van de redenen waarom de jezuïeten geen andere projecten, zoals een Bijbelvertaling, konden aanvatten. De eerste missionarissen, onder wie Ricci, hadden geen speciale opleiding in de wetenschappen genoten en waren niet uitgezonden om wetenschappelijke kennis over te dragen. Pas later werden wetenschappelijk gevormde missionarissen gestuurd, om tegemoet te komen aan de vraag en om de bescherming van de Kerk door het Chinese hof veilig te stellen.
De Chinese aanvaarding van westerse wetenschap bevestigt zo een algemeen gangbare interpretatie van culturele uitwisseling: neemt een cultuur een vreemd element relatief gemakkelijk op, dan is dit te danken aan de aanwezigheid van een bereidheid het te aanvaarden. Wat geldt op het domein van de wetenschappen tekent ook de morele onderrichtingen van de jezuïeten. Die werden aanvaard omdat ze pasten in de sociale zoektocht van de Donglin-filosofen naar een heteronome moraal. Bovendien was het op grote schaal vertalen en uitgeven van geschriften uit het Westen slechts mogelijk omdat China in de Late Mingperiode een zeer modern systeem van (privé-)uitgeverijen en drukkerijen had. De jezuïeten hoefden de drukpers dus niet in te voeren. Ten slotte bestond er in China, in tegenstelling tot Europa, geen censuur vooraf. Zo konden de jezuïeten onbelemmerd hun ‘Apostolat der Presse’ uitoefenen.
Ten slotte bestond er in China, in tegenstelling tot Europa, geen censuur vooraf.
Ook wat betreft de openheid naar Chinese waarden speelde de culturele imperatief van de Ander een beslissende rol. Door de kracht van het confucianisme als een diffuse religie moest het christendom de staatsorthodoxie en de rituele tradities aanvaarden, zoals opgesomd in de officiële ‘Canon van offerandes’. Voordien waren vanwege de herhaalde en publieke verwerping de missionarissen als ‘heterodox’ bestempeld en geweerd (zoals het latere missionarissen en pauselijke delegaties bij verscheidene gelegenheden overkwam). Nochtans was er een hele evolutie in hun houding gedurende de beginjaren van de Ricciperiode, en werd men geleidelijk toleranter, precies door de aanwezigheid van de Ander. Dit blijkt uit de houding van de missionarissen tegenover begrafenissen, nog altijd de cruciale overgangsrite in China.
Aanvankelijk beseften de jezuïeten amper dat het belang van begrafenisrites in China gevolgen zou hebben voor henzelf. Toen António de Almeida (1557-1591) overleed in Shaozhou konden de Chinezen niet begrijpen waarom Ricci en zijn medebroeders geen rouwkledij droegen. Volgens Ricci legden de jezuïeten uit dat “wij religieuzen, als we tot het geloof toetreden al dood zijn voor de wereld, en daarom niet zo’n zaak maken van dit lot”. De jezuïeten pasten zich slechts aan de lokale gewoontes aan met de koop van een eersteklas lijkkist, “om de Chinezen de kwaliteit van de paters te tonen, omdat zij daarin hun manier van het eren van de doden tonen”. De belangrijkste reden voor die aanschaf was volgens Ricci echter dat ze De Almeida niet in een kerk konden begraven zoals in Europa, en de jezuïeten de Chinese gewoonten om hem te begraven “op een heuvel ver weg van het huis” niet wilden volgen. Bijgevolg bleef de lijkkist twee jaar in hun residentie alvorens De Almeida werd begraven in Macau.
Bij een overlijden lag de prioriteit voor de jezuïeten in de christelijke rituelen.
Wat de specifieke begrafenisrituelen betreft hadden de jezuïeten in deze beginjaren een benadering die puristisch tegenover de christelijke traditie en exclusief ten opzichte van de Chinese tradities mag heten. In het algemeen waren Ricci en zijn medebroeders eerst minder tolerant bij hun missionaire activiteiten. Bij een overlijden lag de prioriteit voor de jezuïeten in de christelijke, en niet in de lokale, meestal confucianistische rituelen. Deze houding gold voor hen als een teken dat hielp het christelijke geloof te versterken en te verspreiden.
Enkel geleidelijk werden sommige Chinese begrafenisrituelen aanvaard. Dit gebeurde eerst op initiatief van de Chinezen zelf en kwam grotendeels voort uit het netwerk waar de overleden jezuïet of christen deel van uitmaakte. Zolang het klein was, kon de begrafenis worden beperkt tot een exclusief christelijke ceremonie. Bij een groter netwerk namen de kansen op interactie met Chinese begrafenispraktijken echter toe. Het is typisch voor begrafenissen om zo een ‘open’ ritueel te zijn.
Toen de jezuïet João Soerio in 1607 overleed in Nanchang gaven zijn medebroeders “geen uiting aan hun gevoelens, zoals de gewoonte was in China”, omdat “het niet overeen kwam met onze status”. Toch kwamen hun Chinese vrienden in rouwkleding naar hun huis om hen te condoleren. Ze installeerden een lijkbaar en bedekten deze alsof het lichaam daar was. “Zij maakten vier kniebuigingen, en raakten elke keer de grond met hun hoofd.” Naar verluidt rouwden velen op die traditionele manier voor deze jezuïet. Gelijkaardige imperatieven tot aanpassing kwamen voor als christenen met een relatief hoge sociale status overleden en naarmate de christelijke gemeenschappen groeiden nam de interactie met lokale rituelen toe.
Naar verluidt rouwden velen op die traditionele manier voor deze jezuïet.
Het overlijden van Matteo Ricci in Beijing in 1610 was in zeker opzicht een keerpunt. Door zijn begrafenis en teraardebestelling werden de jezuïeten zelf betrokken bij Chinese begrafenisgewoontes. De eerste cruciale stap was de beslissing omtrent zijn begraafplaats. Op initiatief van een Chinese bekeerling vroegen de jezuïeten aan de keizer om geschikte grond. Deze begrafenis op het vasteland was strijdig met de gewoonte de jezuïeten te begraven in Macau. Ondertussen werd Ricci’s lichaam in een traditioneel Chinese lijkkist bewaard. Terwijl sommige gewoontes, zoals de rouwbetuiging, werden aanvaard, paste men andere, zoals de begrafenisstoet, slechts in beperkte mate toe omdat de Chinese processie beschouwd werd als gelijkend op een gebaar van ‘triomf’ en niet voldeed aan de idealen van armoede en ingetogenheid van de jezuïeten.
Op de dag van de teraardebestelling zelf, 1 november 1611, werden alle gebruikelijke christelijke ceremonies gevierd: de opzegging van de Dodenofficie, de begrafenismis, een kerkelijke processie en de gebeden aan het graf voor een portret van Christus. Maar op het einde waren er ook Chinese riten: “Vele dagen later kwamen heidense vrienden langs om hun gebruikelijke rituelen voor de overledene uit te voeren.” De aanwezigheid van de Chinezen bracht dus een geleidelijke verandering in de aarzelende aanpak van de missionarissen teweeg.
Heel wat kenmerken uit het leven en de missionering van Matteo Ricci kunnen als de ‘Ricci-methode’ omschreven worden. Nochtans werd deze methode al te vaak voorgesteld als het resultaat van het proactieve Zelf, waarbij de invloed van de Ander over het hoofd werd gezien. De Chinese Ander speelde in heel zijn leven een beslissende rol. Men kan zelfs stellen dat de Ander Ricci in staat stelde te worden wie hij werd. Zonder de ‘Ander’ zou dit onmogelijk geweest zijn.