Guido Dierickx verloor dit jaar zijn broer. In de preek bij de uitvaart vraagt hij zich af waar hij troost kan vinden. Hij stuit op een paradoxaal antwoord.
Beste familieleden, beste vrienden,
Vandaag is de dag om te vertellen over een mens die ons bijzonder dierbaar is geweest. Er is veel over hem te vertellen, want hij was een veelzijdig man. Uiteraard voel ook ik mij daartoe geneigd en niet zonder reden. Als zijn jongere broer heb ik dingen te vertellen die anderen nog niet kennen en die hun verhalen aanvullen.
Ik herinner mij mijn broer van de tijd toen ik aan zijn voeten zat en ademloos luisterde naar sprookjes die hij ter plekke uitvond. Ik herinner mij de broer die leerde mij fietsen toen ik al wat groter was en die mij overeind hielp toen ik tijdens de eerste rit uit de bocht vloog. Die met mij basketbal ging spelen op een pleintje, één tegen één, toen ik al wat ouder en wat langer was geworden. Zo is hij mij dierbaar geworden: als de grote broer die belangstelling had voor zijn kleinere broer, die zo goed als een peetvader was.
Wij waren gewoon broers, vanzelfsprekend in elkaars nabijheid als takken aan dezelfde boom, gedurende vele jaren. Maar niets is vanzelfsprekend en ik wist dat het afscheid zou komen en te vroeg zou komen. Het is nu te laat om hem te zeggen waarom ik hem bewonderd heb. Omdat hij een klein wisselagentschap opgebouwd heeft tot een bloeiende bank. Omdat hij als weduwenaar van zijn geliefde echtgenote de zorg voor zijn talrijke gezin heeft overgenomen. Ik had hem ook nog willen zeggen dat hij zijn talenten lange tijd onderschat heeft. Maar dat zou hij misschien niet geloofd hebben.
Maar dan, wanneer die liefde gerijpt is, moeten wij onze dierbaren afgeven
En nu ervaar ik die meest wezenlijke paradox van het christelijk geloof. Ons geloof nodigt ons uit om de mensen te leren liefhebben. Maar dan, wanneer die liefde gerijpt is, moeten wij onze dierbaren afgeven. Wij geloven dat andere mensen ons dierbaar kunnen worden en dat zij dat ook verdienen. Wordt van ons zelfs niet gevraagd om hen te beschouwen als kinderen van God? En dan komt, onvermijdelijk, het afscheid. Dat behoort tot de dingen die niet overgaan, om te spreken met een dichter waarvan mijn broer veel hield.
Biedt ons geloof een antwoord op die paradox? Enkele maanden geleden bezocht ik een oude begraafplaats bij een presbyteriaanse kerk. Ik wist toen al dat het afscheid niet lang meer zou uitblijven. Op die plaats heb ik niet meteen een antwoord gevonden. Wat ik daar zag, ergerde mij. Ik zag kale grafstenen met daarop de naam van de overledene, de datum van de geboorte en van het overlijden. En verder niets, tenzij hier en daar een kruis. Geen uiting van affectie, geen blijk van de wil om de overledene te gedenken. Hadden die overledenen dan geen verwanten en vrienden die om hen rouwden? Waren die presbyterianen, die erfgenamen van de Schotse calvinisten, te zuinig om die graven een beetje op te smukken?
Aan die God hoefde men hun overledenen niet aan te bevelen
Maar dan is bij mij een ander vermoeden opgekomen. Die mensen hebben wellicht ingezien dat publieke uitingen van genegenheid wel hartverwarmend zijn voor de voorbijgangers, maar niet veel te betekenen hebben voor de overledenen zelf. Hun overledenen hadden zij uit handen gegeven en toevertrouwd aan de God die hun Vader was, die hen kende zoals zij verdienden gekend te worden. Aan die God hoefde men hun overledenen niet aan te bevelen. Mooie beelden en woorden op de grafsteen waren bijgevolg overbodig. Zo moeten die presbyterianen gedacht hebben.
De lezing uit het evangelie van Johannes (Joh 14, 1-6, 18-20, 27-28) klonk in hun tijd misschien aannemelijker dan nu. Nu herinneren de mensen elkaar niet meer zo vaak aan het vooruitzicht op een tweede geboorte, op een geboorte tot een nieuw en eeuwig leven. Nu roepen de mensen elkaar op om stil te houden bij de wereld hier en nu, alsof die wereld ons niet voorbij zou gaan. Zij denken dat leven in onze wereld nooit lang genoeg kan duren om die wereld te kunnen ontdekken met al zijn geuren en kleuren en klanken.
De lezing uit Johannes begrijpen wij beter als wij aannemen dat de mensen geboren worden in een wereld die ons kan charmeren maar die zijn charme gaandeweg verliest. Wij zijn gemaakt om als pelgrims op tocht te gaan naar vele ontdekkingen maar ook met de bedoeling ooit de grenzen van onze wereld te ontdekken. Die tocht aanvatten in volle bewustzijn vergt levensmoed. Mensen met dergelijke levensmoed, die zijn onze ware levensgezellen.
De verhalen die wij op een dag als deze vertellen zijn niet bedoeld om de diepe waarheid te achterhalen van een mensenleven. Dat moeten wij overlaten aan onze Vader die in de hemel is. Wel kunnen wij elkaar helpen om te beseffen wat wij van deze mens hebben gekregen. Waardevolle herinneringen bewaren, daartoe worden mensen geroepen. En dat hoewel wij die andere mensen nooit goed genoeg gekend hebben.
Laten we ook geen vrede nemen met de gedachte dat de tijd alle wonden heelt
Laten we geen vrede nemen met de gedachte dat hij een leven heeft genoten dat hem veel voldoening heeft gegeven en dat heel verdienstelijk is geweest. Laten we ook geen vrede nemen met de gedachte dat de tijd alle wonden heelt. Want het afscheid is nooit voorbij en zal voor altijd een leemte laten. Ons geloof biedt ons een andere troost. God heeft ons mensen geschonken als gezellen, maar niet om ze hier bij ons vast te houden. Ooit moeten wij ze terugschenken aan de God die hun een groter geluk kan bieden dan wij hun kunnen bieden. Dat is de visie op het mensenleven die het evangelie voorstelt. Jezus gaat ons voor met de uitnodiging Hem later achterna te komen.
Wij zijn voorbestemd tot een ander en volkomen leven. Die hoop sluimert in onze menselijke natuur, die hoop wordt aangewakkerd door de belofte van Jezus Christus. Mensen vinden soms dat die hoop te hoog gegrepen is. Ja, die hoop is hoog gegrepen, te hoog zelfs tenzij wij inzien dat die slechts één mysterie betreft te midden van andere mysteries in een mensenleven. Deze dag herinnert ons aan die grote hoop waarvan Jezus getuigd heeft door de woorden van dit evangelie en door zijn hele optreden.