De triomf van de rechten van de mens – dat vieren de Fransen onder meer op hun nationale feestdag ‘quatorze juillet’. Maar hoe terecht is de claim van de Franse Revolutie op het vaderschap van de universele mensenrechten?
De Fransen hebben vele redenen om op 14 juli hun nationale feestdag te vieren. De meest nobele daarvan is de herdenking van de Verklaring van de Rechten van de Mens en van de Burger, een mijlpaal in de politieke geschiedenis.
In bepaalde kringen wordt nog altijd beweerd dat de opkomst van ‘mensenrechten’ niet verder teruggaat dan die roemruchte Verklaring in 1789. Maar is aan deze politieke emancipatie van de individuen geen lange, overwegend christelijke traditie voorafgegaan? Wie mag dus het vaderschap opeisen van de universele mensenrechten? De Franse Revolutie? Dan zou de ontdekking van de mensenrechten wellicht te danken zijn aan de antichristelijke en zelfs antireligieuze inspiratie van de Franse Verlichting, een interpretatie die bij secularisten veel bijval vindt.
Maar dat is empirisch niet vol te houden. Terecht wijst de Duitse socioloog Hans Joas erop dat de Rechten van de Mens al voordien opgenomen waren in de Amerikaanse onafhankelijkheidsverklaring. Die was geenszins antichristelijk en nog minder antireligieus geïnspireerd. Trouwens ook de Franse Revolutie was in 1789 nog helemaal niet de antireligieuze beweging die ze later zou worden.
Maar als de christelijke traditie al lang de weg naar de erkenning van de rechten van de mens had voorbereid, waarom heeft die pas in de late 18de eeuw geleid tot een officiële afkondiging door een politieke overheid? De idee van de waardigheid van de mens, van iedere mens, als schepping van God heeft zeker een goede niche gevonden in het christendom. Dat is echter kennelijk niet voldoende geweest om meteen tot een universele aanvaarding van de Rechten van de Mens te komen. De aanvaarding van de Rechten van de Mens is volgens Joas de vrucht van een langzaam proces van sacralisering van de menselijke persoon geweest.
Dat heeft tijd gevergd en gunstige omstandigheden. Pas in de 18de eeuw is de praktijk van de folteringen in strafzaken tot stilstand gekomen. De afschaffing van de slavernij heeft in de VS een bloedige burgeroorlog gevergd. Nee, de nobele ideeën van enkele theologen en filosofen volstaan niet om ingrijpende hervormingen door te drukken.
De Kerk heeft zich in de 19de eeuw hardnekkig verzet tegen de invoering van de mensenrechtenverklaring, bijvoorbeeld in de beruchte Syllabus van Pius IX. Tegenwoordig kan dit enkel nog verbazing wekken. Voorheen had de Kerk zich immers ingezet voor wat zij zag als de moralisering van de verhouding tussen overheid en onderdanen. En heden stelt die Kerk zich op als een voorvechter van de mensenrechten. Waarom dan het verkrampte verzet in de 19de eeuw?
In feite meende het kerkelijke gezag dat bepaalde beginselen aan de oorsprong hadden gestaan van de uitspattingen van de Franse Revolutie en dat die verder ten dienste zouden worden gesteld van kerkonvriendelijke ideologieën zoals het secularistisch liberalisme. En zou de vrijheid van opinie niet ontaarden in de vrijheid van de onwaarheid? (Van wat wij nu, in meer subtiele termen, het incorrecte denken zouden noemen?) Bovendien bestond er toen een denkwijze die voor de uitoefening van het gezag het model voorstelde van de goede huisvader en van zijn liefhebbende kinderen: een paternalistische denkwijze die eveneens kon bogen op een lange traditie. Hier stootte een individualistisch denken op de weerstand van een diep geworteld gemeenschapsdenken. Maar dat is een ander en lang verhaal.