Een kamer naast de liftmotor, kakkerlakken in de douche, een snurkende buurman: een verblijf in een klooster of retraitehuis is soms niet veel aangenamer dan in een goedkoop hotel. Jezuïet Jan Stuyt, deze zomer voor werk in Afrika, weet er alles van. Een column.
Ieder jaar ben ik voor retraite of overleg enkele dagen in een conferentiecentrum of klooster. Zo kwam ik op diverse plaatsen in binnen- en buitenland. Op wat voor kamer kom je dan terecht? Is het weer eens naast de liftmotor of met een raam op een binnenplaats met ronkende airconditioners? Ik heb medebewoning gehad van een duif (Oirschot), van een nest jonge muizen (Nederhorst) en van vleermuizen (Vietnam) – om maar te zwijgen van de kakkerlakken in de douches. Meestal is het bij eerste aanblik wel in orde en ontdek je pas later de snurkende buurman en de drie belendende wc’s.
Eind juni arriveerde ik voor een bijeenkomst van jezuïeten in een huis van zusters in Kenia. Ik kreeg een hoekkamer op de begane grond, pal naast een drukke verkeersweg. Onder het raam stond een hondenhok en tien meter verder het wachthok van de nachtwaker die, dat is algemeen bekend, ongetwijfeld de hele nacht in een onverstaanbare taal ruzie zal staan maken met een vrouwspersoon ver weg. De twee kranen in de douche gaven respectievelijk koud en zeer koud water. Ik had het weer eens getroffen.
Wat te doen? Vraag je een andere kamer dan loop je het risico te eindigen boven de ventilator van de keuken of de afvalcontainer, of je deelt met een volstrekt onbekende een kamer in een bijgebouw. En als er toch een betere kamer voor mij beschikbaar zou zijn dan voel ik me de rest van de week schuldig omdat door mij nu een ander op die rotkamer zit.
Het deed me denken aan een vriend van mij die zich aanmeldde bij een klooster om in te treden, nadat hij dit al eerder elders geprobeerd had. De abt waarschuwde: “Broeder, pas op: het eerste klooster zoekt God voor je uit, het tweede kies je zelf, bij het derde klooster kiest de duivel.”
Het is toch nog goed gekomen met die kamer. De nachtwaker is elke nacht vast in slaap aan de andere kant van de poort, het hondenhok blijkt onbewoond en na twee dagen ontdekte ik achter het bed een knop waarmee je het warme water kan aanzetten. De straat is ‘s nachts doodstil, want onverlicht en vol kuilen en met hier en daar een struikrover, dus daar waagt niemand zich op. Ik luister in mijn bed naar krekels, nachtvogels en kikkers.
Het enige harde geluid is de telefoon van mijn buurman: hij is coördinator van de Jesuit Refugee Service in centraal Afrika. Nieuwe onlusten in Congo dwingen duizenden vluchtelingen om weer te verhuizen – hij helpt bij het vinden van onderdak. Die mensen hebben niets te kiezen.