De stilte van het publiek dat ademloos luistert in de concertzaal… Zo’n blijk van eerbied, zouden we dat in de kerk misschien ook kunnen opbrengen?
In een concertzaal kan een mens in aanraking komen met het sublieme. Zo die avond. Schubert’s kwartet klonk zo fijnzinnig, iedere noot zo juist en helder. En dan het samenspel van die vier virtuozen. Hoe kunnen mensen hun bewegingen zo op elkaar afstemmen, geen fractie van een seconde te vroeg of te laat. Om naar die muziek te luisteren, om die te zien uitvoeren, daarom kom je naar de concertzaal.
Gewone stervelingen die een half uur lang in staat blijken tot een ijzeren zelfbeheersing
Maar er is nog een reden, niet op het podium maar in de zaal. Daar kan je luisteren naar de stilte van het publiek. Niets is zo stil als de eendrachtige stilte van duizend mensen. Gewone stervelingen die een half uur lang in staat blijken tot een ijzeren zelfbeheersing en hun kuchen en niezen uitstellen tot tijdens de pauzes. Om daarmee plots op te houden wanneer de musici de volgende beweging inzetten. Dan opnieuw die grote, eenstemmige stilte: een blijk van eerbied voor de musici op het podium en voor elkaar in de zaal.
Zo zou het altijd moeten zijn. Maar helaas, zo is het niet altijd en ook niet die avond. Enkele rijen verder begon een dame te kuchen. Eerst een snel onderdrukte kuch. Een minuut later opnieuw. En opnieuw. Wat moet een medemens dan voelen? Ergernis om de onbeschaamdheid waarmee zij zich met haar verkoudheid in de heilige ruimte van de concertzaal had gewaagd? De oude Hebreeën zouden haar onrein hebben genoemd. Waar bleven de tempelwachters om haar uit de zaal te verwijderen? Ja, het was storend. Maar het had een goede keerzijde. Die storing verhevigde de tastbaarheid van de stilte in de zaal.
Dat kan de heilige ruimte van de concertzaal dus gedaan krijgen van gewone stervelingen. Hoe komt het dan dat wij, gelovigen, zo veel toleranter zijn in de heilige ruimte van het kerkgebouw, zelfs tijdens heel plechtige vieringen? Daar hoor je hoesten en niezen, het gefezel van de mensen naast en achter je, het gekraai van kleuters. Is dat niet storend, getuigt dat niet van een gebrek aan eerbied? Ja, maar dat mag, vinden we. Wij mogen ons familiair gedragen voor het aanschijn van de Heer, onze God. Wij mogen zelfs zingen en vals zingen.
Het kerkgebouw is tijdens die vieringen dan wel een heilige ruimte, maar het vereist geen volmaakte zelfbeheersing. Wij hoeven er niet heel veel aandacht te besteden aan decorum. Wanneer wij onze heilige ruimte betreden hoeven wij niet, zoals de moslims, onze schoenen uit te trekken. Voor die sans gêne hebben wij een theologisch excuus. Wij beschouwen de voorgangers niet als grote virtuozen van ons geloof en onszelf als niet meer dan beginnelingen in het geloof. En vooral: onze God is een toegeeflijke, een vaderlijke God die geen strenge etiquette eist wanneer wij naar Hem luisteren en Hij naar ons. Zijn gelovigen vormen nu eenmaal geen gemeenschap van heiligen en volmaakten.
Onze God is een vaderlijke God die geen strenge etiquette eist
Dat kan je merken als je de heilige ruimte van het kerkgebouw vergelijkt met de heilige ruimte van de concertzaal. Daar kunnen de grote componisten en virtuozen aanspraak maken op onze volstrekte eerbied. In de kerkruimte kunnen de voorgangers dat niet eisen en kunnen de gelovigen dat niet opbrengen. Alleen de Heer is heilig. Pogingen om Hem de eer te bewijzen die Hem toekomt, kunnen enkel tekort schieten.
Dat weten wij van tevoren en dus proberen wij dat wel even maar niet met al te grote hardnekkigheid. Hoewel. Zouden wij in de kerkruimte niet iets meer mogen opbrengen van die eerbied waartoe wij in de concertzaal wel in staat blijken? Is dat te veel gevraagd?