Wandelend door Amsterdam ontwaart Jan Stuyt SJ oude oorlogswonden. Een column over rolluiken en struikelstenen.
Tientallen jaren woonde ik in Amsterdam, Oud-Zuid. In de jaren negentig van de vorige eeuw kwamen er twee vernieuwingen aan de buitenkant van de huizen: veel zonweringen en ijzeren rolluiken. De opkomst van de rolluiken bevreemdde mij een beetje. Ja, in Italië hebben alle huizen op de begane grond ijzeren hekken, maar dat is bij ons toch niet nodig? Onze buren hadden rolluiken aan de voorkant en zelfs aan de achterkant. Iedere ochtend en avond maakten die veel lawaai. Het was een Amsterdamse joodse familie.
We hadden wel eens gesproken met de buren over hoe ze de oorlog overleefd hadden. Bij enkelen had de vader het vaderschap ontkend, ze waren niet geregistreerd als kinderen van joodse ouders en zo de deportatie ontsprongen. Het kostte na de oorlog nog heel veel tijd en overredingskracht om dat weer recht te zetten bij de gemeente. Een ander familielid was ondergedoken onder de grond in eigen huis, terwijl kennissen in naam het huis bewoonden. Welgestelde families in de buurt van het Concertgebouw hadden huizen waarin wel ruimte was voor schuilplaatsen – in andere delen van Amsterdam was dat niet het geval.
Ik ben van na de oorlog “en dat zou ik graag zo houden”, voeg ik daar vaak aan toe
Amsterdam heeft verschillende grote oorlogsmonumenten: het monument op de Dam, de Hollandse Schouwburg en het gedachtenisteken voor het joodse verzet bij de Stopera. Onlangs struikelde ik in Amsterdam-Oost in de Ruyschstraat over een paar kleine bronzen naamtegels in de stoep: een herinnering aan leden van de familie Noach, gedeporteerd in 1942 en 1943. Het is het project Stolpersteine, struikelstenen, van de Duitse kunstenaar Gunter Demnig. Ik kan uit eigen ervaring getuigen dat het werkt: je struikelt erover, je gaat lezen wat er op de tegeltjes staat, je schrikt en denkt er nog dagen aan.
Toen ik nog in Zuid woonde ben ik eens de naambordjes gaan bekijken van de huizen in de straat met die rolluiken voor én achter. De naambordjes waren veelzeggend: Joachimstahl, Noach, Cohen, allemaal joodse families. Ik was ontdaan en ik ben het nóg. Ik ben van na de oorlog “en dat zou ik graag zo houden”, voeg ik daar vaak aan toe. Ik ben opgegroeid met zo’n gevoel van veiligheid dat ik bescherming tegen de zon normaler vind dan bescherming tegen indringers in mijn huis. Het ratelen van de rolluiken van de buren herinnerde me er in mijn Amsterdamse jaren elke dag aan dat dat gevoel niet gewoon is, maar een privilege.
Voor sommigen gaat de oorlog nooit voorbij.