‘Mijn vader was een lastige man. Hij praatte hard, was lomp en wilde altijd het laatste woord hebben. “Vrouwen zijn goed voor ‘t huishouden”, zei hij dan. Ik ben juist daarom gaan studeren. Om zijn ongelijk te bewijzen. De laatste jaren ben ik anders over hem gaan denken…’
Z’n dochter kijkt met gemengde gevoelens naar haar vader. Ze snapt hoe hij zo geworden is, maar had er veel last van toen ze opgroeide. Nog steeds eigenlijk is haar vader een man die het zichzelf en de mensen om hem heen moeilijk maakt. Grote mond, klein hart. Ze vertelt dat ze hem beter is gaan begrijpen toen ze meer te weten kwam over zijn jonge jaren. Sommigen maken een valse start in het leven en houden daar altijd last van. Alsof ze hun leven lang fietsen met platte banden. Ze trappen zich een ongeluk, maar komen nauwelijks vooruit. ‘Zo is het ook met mijn vader, denk ik.’
Ik kreeg op een wonderlijke manier contact met hem. Meneer Pulles moest niets van geestelijke zorg hebben, soft gedoe. Totdat hij me in de gang opeens ten huwelijk vroeg. Uit het niets. Ik zei grinnikend dat ik hem moest teleurstellen en onmiddellijk vroeg hij of hij dan eerste reserve mocht zijn. Ik moest zo lachen om zijn gevatheid, dat ik een zwak voor hem kreeg en er ontstond iets tussen ons. ‘Noem me maar Gerrit’, zei hij toen we verder in gesprek raakten. We kregen intensiever contact en wanneer we samen op zijn kamer zaten, hoorde ik niet alleen die grote mond maar zag ik ook af en toe dat kleine hart. Zou hij daar na 81 jaar eindelijk bij kunnen komen?
Als door een mokerslag voelde ik me uit het veld geslagen
Vorige week kruisten we elkaar toen ik op weg was naar een mevrouw op zijn afdeling die ik wekelijks bezoek. Hij keek me blij aan en pakte me bij mijn schouders. Ik dacht dat hij me weer ten huwelijk zou vragen, zoals hij vaker doet, maar hij zei: ‘Je wordt te dik, je moet echt minder eten.’ Als door een mokerslag geraakt, voelde ik me uit het veld geslagen. Het bracht me vijftien jaar terug in de tijd, toen ik als pubermeisje worstelde met wie ik was en hoe ik eruit zag. Ik stond aan de grond genageld en kon het niet opbrengen om er een grapje van te maken, om met ‘m mee te lachen. Die man, voor wie ik ’t altijd opnam, die man, voor wie ik eindeloos begrip opbreng, had me ruw teruggebracht bij oud zeer.
Ik ben gaan zitten bij mevrouw Klok, naar wie ik onderweg was en die het had zien gebeuren. Ik was werkelijk uit het lood geslagen. Dat iemand voor wie je zo lief bent, je zo gemeen kan raken. Zonder dat je zelf wist dat dat je nog zeer doet. Ik stamelde dat ik even niet wist wat ik moest zeggen. Dat hoefde ook niet toen ik zag hoe ze me aankeek. ‘Ik vind je mooi’, zei ze.
Goh… blijk ik maar gewoon een mens te zijn. En Gerrit ook. En mevrouw Klok ook.