De Europese Unie groeit dankzij de crisissen die zij doormaakt. De 750 miljard die vrij wordt gemaakt om de gevolgen van de coronacrisis te bestrijden is daar een goed voorbeeld van, betoogt Guido Dierickx.
De bestrijding van de medische en de daaraan gekoppelde financiële crisis in (vooral) de Zuid-Europese landen, kost de Europese Unie bakken geld. In de pers werd gewag gemaakt van het bedrag dat daarvoor zou worden vrijgemaakt: 750 miljard euro, gespreid over een aantal jaren. Dit bedrag zou worden toegekend door leningen die in principe moeten worden terugbetaald door de EU (niet door de lidstaten) of door subsidies die niet worden terugbetaald.
We weten dat Nederland, als één van “de vrekkige vijf” lidstaten, niet te vinden was voor subsidies aan Zuid-Europese landen met hun broze, deficitaire begrotingen. Na veel gehakketak hebben de lidstaten ten slotte besloten om naast 360 miljard aan leningen ook 390 miljard aan subsidies toe te kennen. De commentaren gingen vooral over de vraag of dit te veel of te weinig was.
De Europese Commissie beschikt namelijk maar over een zeer bescheiden begroting
Een belangrijke vraag, zeer zeker. Maar ondertussen was er een belangrijke, door velen niet opgemerkte institutionele beslissing genomen.
Immers, heeft de EU de mogelijkheid en de bevoegdheid om een dergelijk enorm bedrag te genereren? Niet-ingewijden zouden wellicht besparingen voorstellen om zo gelden vrij te maken voor een nieuwe bestemming. Maar wat mogelijk is voor nationale regeringen is veel minder mogelijk voor de Europese Commissie, de “regering” van de EU.
De Europese Commissie beschikt namelijk maar over een zeer bescheiden begroting van 168 miljard euro (1 procent van het bruto-nationaal product van de EU). Die begroting wordt vooral gevoed door de bijdragen van de lidstaten. Die vinden al snel dat hun bijdrage, in vergelijking met die van andere landen, te groot is. Men herinnere zich de woorden van Margareth Thatcher “I want my money back”, woorden die in Groot Britannië opnieuw klonken in de aanloop naar het brexitreferendum.
De Europese Commissie zouden kunnen besparen op andere uitgaven, maar dat zou allicht op grote bezwaren stoten van één of meerder lidstaten. Zou men durven besparen op het succesvolle Erasmusprogramma, op de fondsen om achtergebleven gebieden erbovenop te helpen, op de vroeger reeds fel beperkte subsidies aan de landbouwsector?
De enige uitweg is dus nieuwe belastingen. In beginsel mag de EU echter niet het initiatief nemen tot nieuwe belastingen zonder wijziging van de EU-verdragen, waarvoor de instemming van alle lidstaten vereist is. Zij moet zich volgens de geldende regels tevreden stellen met een klein procentje van de belastingen die de lidstaten heffen op de invoer van producten van buiten de EU. Omdat die tarieven zijn vastgelegd in internationale handelsverdragen kan de EU die niet eenzijdig verhogen.
De EU krijgt het recht om zelfstandig, los van de lidstaten, die belasting in te voeren
Daarop is één kleine uitzondering. Het verdrag over de werking van de EU laat toe om milieumaatregelen van fiscale aard te nemen, zoals een belasting op de uitstoot van CO2. Ecologisten en vele anderen menen dat dergelijke milieuvriendelijke belasting meer dan nodig is en niet toevertrouwd kan worden aan de afzonderlijke lidstaten. De enen zouden er minder werk van maken dan de anderen en zo aan concurrentievervalsing doen. Op 21 juli 2020 is er een belangrijk politiek akkoord bereikt door de 27 lidstaten. De EU krijgt het recht om zelfstandig, los van de lidstaten, die belasting in te voeren. Die zal evenwel onvoldoende zijn om de 1.074 miljard euro te dekken die de Europese Commissie in de volgende periode wil uitgeven.
Daarom wenst die commissie om daarnaast een belasting te heffen op de winsten van multinationale vennootschappen die in de EU werkzaam zijn. Allen zijn het ermee eens dat deze winsten mogen en moeten worden belast en dat alleen de EU in staat is om deze belastingen volledig en correct te heffen en te innen.
Vennootschappen die enkel binnen het territorium van één lidstaat actief zijn, worden nu al belast zonder grote problemen. Maar wat met de multinationale vennootschappen die in meerdere lidstaten actief zijn? Die hebben de natuurlijke neiging om hun winsten onder te brengen in de lidstaten met de laagste belastingtarieven. Even natuurlijk is de neiging van lidstaten om dergelijke multinationals aan te trekken met lagere tarieven dan die van andere lidstaten. Aldus beperken zij hun fiscale inkomsten, maar die minderinkomst wordt goedgemaakt door het feit dat ze met dergelijke vestigingen ook werkgelegenheid en andere dan fiscale voordelen aantrekken.
Die ‘goedkope’ lidstaten bezondigen zich aan “fiscale dumping”, een vorm van concurrentievervalsing. (Ironisch is dat een land zoals Nederland zich sterk toont in de kunst van de fiscale dumping en tevens “vrekkig” om subsidie toe te kennen aan landen die minder crisisbestendig zijn.)
Vaak moeten wij horen dat de Europese constructie in onevenwicht is
Die suggestie van de Europese Commissie is nog niet volledig goedgekeurd: dat moet unaniem gebeuren door alle lidstaten. Maar wellicht zullen de lidstaten liever een EU-belasting invoeren dan hun eigen belastingen te verhogen. Dat zou een aanzienlijke versterking van de Europese begroting inhouden en een eerste stap zijn naar de uitschakeling van “fiscale dumping” (en dus naar een meer rechtvaardig concurrentiebeleid).
Vaak moeten wij horen dat de Europese constructie in onevenwicht is, dat haar supranationaal gezag ofwel verzwakt ofwel versterkt moet worden. Hier wordt een kleine, maar belangrijke stap gezet in deze laatste richting, naar een grotere onderlinge solidariteit en naar “an ever closer union”. Inderdaad, de EU groeit dankzij de crisissen die ze doormaakt.
Met dank aan Frans Vanistendael, professor emeritus is van de KULeuven, voor zijn medewerking aan dit artikel.