Moraal is het laatste boek van de vorig jaar overleden rabbijn Jonathan Sacks. Jos Moons vindt het een heilzaam verwarrend boek en vraagt zich af wat het voor de kerk betekent.
Een goed boek verwart een beetje. Dat doet Moraal van Jonathan Sacks dan ook. Het is geen betuttelend ‘wees een beetje goed voor elkaar’ boek en seksuele ethiek speelt nauwelijks een rol. Het gaat over moraal in veel algemenere zin, als het domein van deugdzaamheid en gemeenschapszin. Dat domein is een cruciale aanvulling op de economie en de staat, want deugd en gemeenschapszin zijn niet af te dwingen door de staat en vallen niet met geld te organiseren.
Bij dat soort deugdzaamheid kun je inderdaad denken aan het spreekwoordelijke pannetje soep voor de zieke buurvrouw, maar daarmee zijn we er niet. Het domein van de moraal is veel breder, en omvat bijvoorbeeld een fundamentele zorgzaamheid voor anderen, bereidheid om te leren van anderen, het uithouden met andere meningen dan de mijne, mijn eigenbelang opschorten of opgeven omwille van een ander. Niet toevallig staat daar steeds het woord ‘ander’. Cruciaal voor het domein van de moraal is dat het gaat over wij en ons, niet over ik. Altruïsme, geen individualisme.
Godsdienst bevordert gemeenschapszin en de bereidheid zich in te zetten voor het goede en voor de grotere zaak.
Tot in den treure schetst Sacks waarnaar we afglijden als het louter om ‘ik’ gaat. Het klinkt verrassend herkenbaar: eenzaamheid, drugs en ander oppervlakkig vermaak, de megalomane salarissen van managers, populisme en racisme, de schandpaal… Maar hoop heeft het in het boek het laatste woord. De hoop van de religie als een tegencultuur, een voorbeeld hoe het anders kan. Godsdienst bevordert gemeenschapszin en de bereidheid zich in te zetten voor het goede en voor de grotere zaak. Daarnaast is er de hoop van de iedere mens. Een andere cultuur begint met mijn concrete keuzes die al dan niet getuigen van moraal. Sacks geeft het sprekende voorbeeld van allerlei corona-initiatieven die spreken van zorg voor elkaar, voor ‘wij’ naast en boven ‘ik’.
Het boek leest aangenaam. Met zijn vlotte stijl betovert de zeer belezen Sacks de lezer een beetje, terwijl hij ons afwisselend persoonlijke anekdotes, gebeurtenissen uit de recente geschiedenis, wetenschappelijke stellingen en joodse wijsheid voorschotelt. Het is allemaal zo herkenbaar dat je al instemmend-knikkend de pagina’s omslaat, met als enige verzuchting dat het boek soms iets van een klaagzang heeft.
Toch heeft wie het boek zo leest een geweldige kans laten lopen. Hij of zij is zo’n beetje als een christen die alleen maar enthousiast is over Jezus. Of iemand die louter in lofzangen kan spreken over het christelijke huwelijk (eventueel in hoofdletters gespeld) of over het religieuze leven. Zo iemand kijkt weg van het verwarrende en moeilijke van – in dit geval – dit boek. Want religie is niet alleen deel van de oplossing, ze heeft ook deel aan het probleem.
Laat me dat toelichten. Als Sacks religie als een tegencultuur presenteert, is dat wel eens een keer aangenaam. Geloof wordt al zoveel bekritiseerd dat zijn warme woorden welkome balsem zijn. Bovendien draagt hij allerlei bewijsvoering aan. Toch lijkt hij te vergeten dat ook godsdienst mee gaat met de tijd. (Dat is altijd gelukkig en ongelukkig, en verder onvermijdelijk.) Dat betekent dat ook in de kerk de aandacht voor het ‘ik’ welig tiert.
Maar zijn we ons voldoende bewust van de valkuil?
Bijvoorbeeld in de mij zo dierbare ignatiaanse spiritualiteit, met z’n nadruk op het persoonlijke onderscheidend aanvoelen. Broodnodig in onze zowel te cerebrale als te praktische christelijke kerken. Maar zijn we ons voldoende bewust van de valkuil? Om niet te vervallen in individualisme, zouden we het goede niet alleen moeten aanvoelen in ons eigen gemoed; het is net zo belangrijk om aan te voelen wat ons denken en doen uitwerken om ons heen.
Bij aandacht voor het ‘ik’ denkt de pastor onmiddellijk aan mensen die vragen om het doopsel of huwelijk; ze zijn soms (doorgaans?) nauwelijks bij de gemeenschap betrokken. Moeten we dan maar eisen instellen, zoals soms geopperd wordt? Maar als we daar te vurig in zijn, geraken we van de regen van het individualisme in de drup van dwang. Zoals ik eerder stelde, is moraal, deugd, echter typisch iets tussen de dwang van de staat en de lokroep van geld in. Of zou het goed zijn te geloven dat de keuze voor een doopsel of huwelijk reeds getuigt van moraal, en erop te vertrouwen dat dat doorwerkt?
Sacks had hier Augustinus kunnen citeren: “De tijden dat zijn wij”.
En hoe moet het met de orthodoxe hardheid in onze kerken? Voorzien van een laklaag van openbaring, traditie en trouw, wordt de eigen benadering – de enige juiste, die geen vragen of gesprek over alternatieven verdraagt – soms hard en gewelddadig verdedigd. Ook dan is moraal het kind van de rekening. Ik staat tegenover jij. De weg vooruit is precies het omgekeerde: ruimte voor het gesprek van diverse stemmen – een expliciet thema in het boek. En verder een verbreding van kerk voorbij het orthodoxe denken naar het handelen, want juist handelen trekt ons naar de deugd. Naast zorg voor kwetsbaren, gaat dat ook om een soort basale hoffelijkheid. ‘Voorbij de verharding’, zo sprak bischop De Korte tot zijn bisdom (Kerstmis 2020).
Moraal is dus een verwarrend goed boek. Het stemt tot nadenken. En het roept tot bekering en verandering die – zo stelt Sacks aan het einde – begint bij iedere mens. Sacks had hier Augustinus kunnen citeren: “De tijden dat zijn wij”. Ook de nieuwe tijden.
Jonathan Sacks. Moraal – Waarom we haar nodig hebben en hoe we haar kunnen vinden. KokBoekencentrum, Utrecht, 2020. 384 blz. € 27,50.
Foto: Bret Hartman / TED