Praat erover! Ja, maar waarom eigenlijk? Na een lange busreis met een onophoudelijk kletsende dame komt Guido Dierickx tot een verrassend en verheffend inzicht.
Hoe brengen onze beeldmedia verslag uit over de rampspoed die mensen kan overvallen, treinrampen, kettingbotsingen, ontploffingen. In de regel gaat dat zo. Eerst wordt er gewaarschuwd dat de beelden schokkend kunnen zijn (en dus grote oplettendheid verdienen). Dan volgen enkele summiere gegevens over het vermoedelijke aantal slachtoffers en de nog onbekende oorzaak. Vervolgens komen enkele getuigen aan het woord, liefst getuigen die er nog kapot van zijn. Op dat ogenblik, zo is te vrezen, zal de kijker er ook kapot van zijn.
Gelukkig wordt het verslag afgesloten met de beknopte mededeling dat de overlevenden psychologische begeleiding krijgen. De bevoegde overheid neemt de zaak ter harte met de inzet van alle nodige deskundigheid. Dat lucht op. De kijkers hoeven zich geen al te grote zorgen te maken en mogen met een gerust gemoed hun aandacht wijden aan het volgende bericht, over de aandelen op de beurs of over de uitslagen van het voetbal.
Aan dat stramien zijn we gewend. Maar eigenlijk zou dat stereotiepe zinnetje over ‘psychologische begeleiding’ onze nieuwsgierigheid moeten wekken. Wat wordt daarmee bedoeld? Het antwoord kan eenvoudig lijken. Wat anders dan een dialoog tussen slachtoffer en hulpverlener? Iedereen wordt immers geacht te weten dat een dialoog een grote therapeutische waarde heeft, althans zo die wordt toevertrouwd aan zeer deskundige hulpverleners. Dat antwoord kan echter onze nieuwsgierigheid slechts aanscherpen. Wat wordt daar gezegd in die dialoog, vooral dan door de hulpverlener? Over de inhoud van die dialoog wordt zelden iets meegedeeld.
Zelfs een inhoudsloze dialoog heeft enige therapeutische waarde
Krijgen de slachtoffers te horen dat hun verdriet wel zal overgaan, na een niet al te lange periode van rouw, en dat de tijd nu eenmaal alle wonden heelt? Of wordt hun uitgelegd dat zij brute pech hebben gehad en dat het nog erger had kunnen zijn? Of worden zij eraan herinnerd dat dit aardse leven nu eenmaal bestemd is om voorbij te gaan? Dit laatste antwoord bevat een grond van waarheid maar zweemt te veel naar (een bepaald soort) theologie en dat mogen de deskundigen van de overheid zich niet veroorloven. Het moet hier bij een psychologische begeleiding blijven die niet mag doorslaan in een geestelijke.
Intussen blijft het voor oningewijde buitenstaanders gissen wat die hulpverleners als hun inbreng in de dialoog te bieden hebben. Tenzij dit ene: zij zullen een luisterend oor bieden, een blijk van meevoelen. Dat heeft op zich al heel wat therapeutische waarde. Sommigen vinden zelfs dat er niet meer kan en hoeft aangeboden te worden. Een inhoudsloze dialoog heeft ook enige therapeutische waarde.
Zou dat waar kunnen zijn? Ik heb zelf, zo denk ik nu, zoiets meegemaakt. Het was tijdens een lange, lange busreis naar een zuiderse vakantiebestemming. Aan de overzijde van de middengang zaten twee dames van rijpere leeftijd. Ze waren in een dialoog verwikkeld die na enige tijd erg eenzijdig bleek te zijn. Eén van die dames sprak onophoudelijk, uren lang, bijna zonder adem te halen. Zo nu en dan vroeg zij de instemming van haar gezelschapsdame waarop die antwoordde met een kort gemompel. Voor dat gemompel ten einde was, hernam de eerste dame al haar woordenvloed.
Ik begon mij al te ergeren, erger nog, ik begon medelijden te voelen met de tweede, stil mompelende dame, toen een verrassende gedachte bij mij opkwam. Misschien moest ik geen medelijden hebben met de stille dame, maar wel met de taterende dame. Misschien had die behoefte aan deze zonderlinge dialoog, misschien had die voor haar een therapeutische waarde, misschien leverde de stille dame daarvoor haar luisterend oor. Misschien was die daar zelfs voor opgeleid. Je weet maar nooit.
Dat was niet alleen een verrassende maar ook een verheffende gedachte. Mijn medelijden sloeg om in bewondering. Ook als de therapeut niets zegt en niets te zeggen heeft, kan zijn gedraging nog therapeutische waarde hebben. Blijft dat zo’n dialoog uiterst moeilijk en vermoeiend kan zijn. Blijft ook de vraag of de hulpverleners er niet goed aan zouden doen zelf ook enkele zinnige woorden te spreken, dus een inhoudelijke dialoog aan te durven. Maar dat blijft voor mij een geheim. Ik weet nog steeds niet welke dingen zij in feite inbrengen en of ik die zinnig zou vinden. In ieder geval heb ik me toen voorgenomen om op de terugweg een andere zetel te kiezen, weg van die dialoog. (Postscriptum: Dat is me helaas niet gelukt.)