Velen profiteren van de vrijhandel op globaal niveau, maar er zijn ook verliezers. Moeten we hen aan hun lot overlaten en wachten tot de markt hun verlies recht zal trekken?
Om welvarend en zelfs rijk te worden doen de mensen er beter aan met elkaar handel te drijven dan, zoals al te dikwijls gebeurd is in het verleden, elkaar te plunderen. Zo luidt een bekend gezegde. Immers door handel te drijven winnen beide partners, door te plunderen wint de ene ten koste van de andere. Dat leert ons iedere “Inleiding tot de Economie”.
Tot mijn ontzetting merk ik dat ik een polo “made in Bangladesh” draag.
Maar wat als de handelsbetrekkingen zich uitstrekken over de hele wereld, zoals thans meer en meer het geval is? Sommigen worden daar kennelijk niet beter van. Tot mijn ontzetting merk ik dat ik een polo “made in Bangladesh” draag. Is dat land niet berucht om zijn sweat shops met uitgebuite arbeidsters? Er is grote vraag naar hun producten maar worden zij er beter van?
De huidige globalisering van de wereldhandel draagt bij tot de groei van de welvaart in alle handeldrijvende landen van de wereld. Vele, vooral Aziatische landen hebben zich losgewerkt uit hun economische onderontwikkeling. China is daarvan een voorbeeld. Maar deze economische groei heeft kwalijke neveneffecten. Sommige economische sectoren in sommige landen, bijvoorbeeld de textielsector in Europa en de VS, en bijgevolg de bevolkingsgroepen die van deze sectoren leefden hebben er een prijs voor betaald.
Waarnemers wijten onder meer daaraan de toename van de ongelijkheid in bepaalde landen. Dat zou duidelijk het geval geweest zijn in de Verenigde Staten waar de producten van grote delen van de middenklasse, met name van de industriearbeiders, niet opgewassen waren tegen de goedkopere producten uit het buitenland. Het is moeilijk geworden om in de VS nog Amerikaans textiel te kopen. Zoals bij ons de staalindustrie het moest afleggen tegen de invoer uit India.
Er zijn dus wel degelijk verliezers in het spel van de globaliserende wereldhandel. Moeten wij dit verlies als iets voorlopigs beschouwen, iets dat na verloop van tijd als vanzelf hersteld zal worden door economische vernieuwing? Onze industriële sector heeft zware klappen gekregen maar andere sectoren doen het beter dan ooit. Maar dit herstel kan lang uitblijven, te lang voor vele verliezers die wij niet aan hun lot mogen overlaten. Dat gebiedt het respect voor hun menselijke waardigheid en dat gebiedt ook de politieke wijsheid die beducht is voor hun soms erg boze protesten.
En zo kunnen wij nu wijn drinken uit Chili en mango’s eten uit Ivoorkust.
Vroeger bestond er een zeer doeltreffende rem op de versnelling van de wereldhandel: de transportkosten. Toen ondernamen onze zeilschepen ook al verre reizen maar dan enkel om lichte en kostbare goederen te gaan halen. Vooral sinds de opkomst van het containervervoer op enorme cargoschepen vormen de transportkosten nog slechts een minieme fractie van de totale kosten van invoer en uitvoer. En zo kunnen wij nu wijn drinken uit Chili en mango’s eten uit Ivoorkust.
Maar er zijn nog andere remmingen die ons daarvan kunnen weerhouden. Ten eerste is er de loyaliteit van de consumenten aan de producten uit hun eigen streek. Louter economisch is deze houding niet te verantwoorden maar emotioneel wel. En zo zie je in Frankrijk bijna uitsluitend Franse wagens rondrijden hoewel de Italiaanse even goed en goedkoper zijn (zo stond het ooit in Le Monde). Maar deze emotionele remming kan niet altijd opwegen tegen meer pragmatische overwegingen. Aan de westkust van de VS zie je meer Japanse dan Amerikaanse wagens. In sommige opzichten zijn die nu eenmaal beter.
Vervolgens hangt er veel af van het belastingbeleid van de overheid. Die kan zware tarieven opleggen aan de invoer van goederen uit andere landen om de eigen producten te beschermen. Maar dan gebeurt het meestal dat die andere landen eveneens hun toevlucht nemen tot protectionistische maatregelen en dat uiteindelijk, in het ergste geval, de wereldhandel tot stilstand komt. Dat gaat in tegen de voordelen van de vrijhandel en daarom worden er telkens weer ingewikkelde handelsakkoorden afgesloten.
Ten slotte kunnen de consumenten in het ene land hun voorkeur voor producten uit het andere land afhankelijk maken van ethische overwegingen. Zij, en de firma’s die hen bevoorraden, kunnen goederen afwijzen die in mensonwaardige omstandigheden geproduceerd werden en een voorkeur uitspreken voor producten die het label “fair trade” hebben gekregen. Sommige firma’s maken reclame met hun ethische fijngevoeligheid. Hebben dergelijke ethische overwegingen een tastbare invloed op het menselijk niveau van de wereldhandel? Voor bepaalde producten, zoals koffie, lijkt dat inderdaad het geval te zijn.
Sommige firma’s maken reclame met hun ethische fijngevoeligheid.
Ondertussen moeten we aannemen dat de koopkrachtige consumenten in de ontwikkelde landen nog lang meer belang zullen hechten aan hun centen dan aan hun ethische principes. Om de slachtoffers van de geglobaliseerde wereldhandel uit de nood te helpen is er meer te verwachten van een krachtig overheidsbeleid dan van de goede wil van individuele consumenten. De nationale overheid kan bijvoorbeeld een sociale zekerheid in stand houden die zorgt voor steun aan de werklozen.
Een actueler voorbeeld? De supranationale Europese overheid kan koopkrachtige landen ertoe brengen de beschikbare vaccins tegen Covid 19 niet te hamsteren en zo te ontzeggen aan minder koopkrachtige landen.