Een verruiming van de euthanasiewet voor minderjarigen leidde in België tot felle discussies. Fernand Van Neste constateert dat het grijze gebied rond levensbeëindiging steeds groter wordt.
Dankzij de ontwikkeling van de geneeskunde werd, in de tweede helft van de 20e eeuw, de macht van de arts in de samenleving groter: hij kreeg meer zeggenschap over het lichamelijk welzijn van mensen en bleef de medische besluitvorming monopoliseren.
Wordt ‘euthanasie is de enige manier om waardig te sterven’ het nieuwe axioma?
Maar daar bleef het niet bij. Mensen leven langer maar met minder levenskwaliteit. Soms blijkt verder medisch behandelen veeleer zinloos te zijn en wordt dan ervaren als therapeutische hardnekkigheid. In dezelfde tweede helft van vorige eeuw wordt de mondig geworden burger bewust van zijn rechten als patiënt; hij zoekt verweer tegen de macht van de arts over zijn lichaam, hij wil meer worden betrokken in het medisch beslissingsproces. In deze context is de vraag naar legitimering van euthanasie gegroeid. Niet toevallig kwam in mei 2002 de euthanasiewet tot stand, en enkele maanden later werd de wet betreffende de rechten van de patiënt goedgekeurd.
Over de vraag of er euthanasiewetgeving tot stand moest komen en hoe deze er uit moest zien, waren er drie strekkingen. Ten eerste: afwijzing van wetgeving daaromtrent. Dit standpunt leefde vooral in katholieke kringen: de mens beschikt immers niet over zijn leven, alleen God is meester over leven en dood, euthanasie is moord, goede palliatieve zorgen maken euthanasie overbodig. Voor deze gelovigen was de vraag naar euthanasie een gevolg van het individualisme kenmerkend voor de huidige Westerse beschaving. Ten tweede: voorkeur voor een euthanasiewet waarbij de zelfbeschikking van de patiënt prevaleert, naar analogie met de Belgische abortuswet van 1990 waarin de wil van de vrouw het overwicht heeft.
Ten derde: voorkeur voor een euthanasiewet waarbij ‘opzettelijk levensbeëindigend handelen door een andere dan de betrokkene, op diens verzoek’ in het strafrecht als moord gekwalificeerd blijft, maar onder bepaalde voorwaarden als ‘euthanasie’ wettelijk gerechtvaardigd wordt verklaard. Volgens deze strekking dienen wettelijke voorwaarden en vormvereisten te waarborgen dat er evenwicht is tussen de wil van de patiënt (zelfbeschikking) en het oordeel van de arts, alsook evenwicht tussen de vrijheid van het individu (zelfbeschikking) en de rechtsordening (rechtvaardigingsgronden, controle op de toepassing van de wet). Ook in katholieke kringen werd deze strekking algemeen aanvaard.
De Belgische euthanasiewet van 2002 is opgebouwd vanuit die derde strekking. De belangrijkste voorwaarden in deze wet luiden: alleen meerderjarigen en ontvoogde minderjarigen kunnen om euthanasie vragen; dit verzoek moet vrijwillig, overwogen en herhaald zijn; de patiënt moet zich in een medisch uitzichtloze toestand bevinden van aanhoudend en ondraaglijk fysiek of psychisch lijden dat niet kan worden gelenigd en dat het gevolg is van een ernstige en ongeneeslijke aandoening, door ongeval of ziekte veroorzaakt.
Het criterium ‘psychisch lijden’ wordt steeds ruimer geïnterpreteerd
Belangrijke vormvereisten die de behandelende arts in acht moet nemen: raadpleging van een onafhankelijke arts die een advies moet geven over de hierboven vermelde voorwaarden; overleg met het medisch team en met de naasten en personen die de patiënt aanwijst; invullen van een registratiedocument dat moet worden gestuurd aan de Federale Controle-en Evaluatiecommissie.
Worden deze voorwaarden en vormvereisten strikt nageleefd, dan blijven mijns inziens de hierboven genoemde evenwichten gerespecteerd. Maar bij de toepassing van de wet wordt bijvoorbeeld het criterium ‘psychisch lijden’ steeds ruimer geïnterpreteerd, ook het evenwicht tussen de wil van de patiënt en het oordeel van de arts wordt uiterst broos wanneer over het ‘ondraaglijk lijden dat niet kan worden gelenigd’ alleen de patiënt mag oordelen!
In februari 2014 werd de wet van 2002 toepasselijk op alle minderjarigen, zonder leeftijdsbeperking, met als specifieke voorwaarden: de minderjarige moet oordeelsbekwaam zijn, de wettelijke vertegenwoordigers dienen akkoord te gaan met de vraag van de minderjarige, enkel ‘fysiek lijden’ komt in aanmerking. Terecht is op deze uitbreiding felle kritiek gerezen van diverse zijde. Zouden hier ‘goede palliatieve zorgen’ niet beter zijn? Of wordt ‘euthanasie is de enige en noodzakelijke manier om waardig te sterven’ het nieuwe axioma?
Tenslotte nog dit. Een belangrijke doelstelling van de wetgever in 2002 was meer transparantie te bereiken in het medisch handelen bij het levenseinde. Er was daar immers een vrij grote grijze zone ontstaan. Het nalaten of staken van levensnoodzakelijke medische handelingen of het toedienen van overdosissen pijnstillende middelen werden als sluikwegen gebruikt om euthanasie uit te voeren. Er gingen toen stemmen op om deze medische handelingen door een specifieke regulering transparanter te maken.
Jammer genoeg is de wetgever daarop niet ingegaan. Intussen wordt deze grijze zone steeds groter: artsen verkiezen deze sluikwegen. Dan hoeven ze het registratiedocument niet in te vullen. Naast de hierboven vermelde sluikwegen wordt steeds meer gebruik – of misbruik – gemaakt van de terminale sedatie als ‘slow euthanasia’.
Fernand Van Neste SJ was lid van het Raadgevend Comité voor Bio-ethiek en de Federale Controle- en Evaluatiecommissie Euthanasie.