Pas veertig jaar later kon Patrick Goujon over dit seksueel misbruik schrijven. “Ik wilde de ernst laten zien van wat er gebeurt met een volwassene die als kind slachtoffer was van seksueel misbruik.”
In zijn boek Prière de ne pas abuser vertelt jezuïet Patrick C. Goujon (professor aan Centre Sèvres, het opleidingsinstituut van de jezuïeten in Parijs) over het moeilijke proces om voor zichzelf te erkennen dat hij als kind seksueel werd misbruikt door een priester. Hij beschrijft dat na een lange tijd van ontkenning, gepaard met chronische ontstekingen in zijn hele lichaam, een periode aanbrak waarin herinneringen en twijfels elkaar verdrongen: hoe kon hij, gevormd in het begeleiden van anderen door de Geestelijke Oefeningen, zo lang doof blijven voor de oorsprong van zijn eigen lijden? Wat waren de drijfveren voor de keuze die hij maakte voor een celibatair religieus leven? In dit aangrijpende verslag reflecteert hij over de mechanismen van ontkenning en perversie en opent zich een weg tot verzoening tussen het kind, de volwassene en de religieus die hij is geworden. Zijn boek kan helpen om de moeilijke weg van de slachtoffers te begrijpen.
‘Ik begon voor mezelf te schrijven om niet te verdwalen in wat de erkenning van de misbruik in mij teweeg bracht. Toen de herinneringen daaraan plotseling weer in me bovenkwamen was dat een enorme schok voor mij. De dagelijkse psychotherapie die ik toen onderging, ervoer ik als een soort afpellen van steeds diepere langen. Omdat alles uit elkaar viel, begon ik te noteren wat me duidelijk werd over mijn geschiedenis, temperament, manier van doen en gemaakte keuzes.’
Alsof ik mezelf afsloot van deze brokstukken van mijn identiteit.
‘Daarna begon ik te schijven met het oog op publicatie, een reflectief schrijven dat aan anderen kon worden gericht. Om na te denken over wat er met mij gebeurde en over waar sprake was van gedeelde processen, wonden, trauma’s; en dat terwijl ik twijfelde aan mijn geloof. Eerst dacht ik dat ik niet anders dan in korte schetsen kon schrijven. Wat ik doormaakte, wat ik had meegemaakt was hartverscheurend, het was alsof ik mezelf afsloot van deze brokstukken van mijn identiteit; het was verzengend. Aanvankelijk schreef ik dus schetsmatig, maar later vond ik een meer lineaire, meer klassieke stijl.’
‘Wat me ertoe bracht om voor anderen te schrijven, was de overtuiging dat we in de samenleving en in het bijzonder in de Kerk niet zozeer weinig idee hadden van de ernst van wat er met een kind gebeurt als het seksueel wordt misbruikt, maar vooral van de ernst van wat er gebeurt met een volwassene wanneer hij het slachtoffer is geweest van seksueel misbruik als kind. Dit is een ander niveau. Ik ontdekte dat zelf pas toen ik het meemaakte. Het was ook een manier om te reageren op beschuldigingen of bagatelliseringen die we, met name in de Kerk, horen wanneer slachtoffers dertig of veertig jaar na de feiten beginnen te spreken. “Als het zo erg is,” zo zegt men dan, “waarom hebben zij er dan niet eerder over gesproken?” Welnu, ze spreken pas na zo lange tijd omdat de effecten juist toenemen met de leeftijd.’
‘Tussen 1977 en 1981 ben ik door een priester misbruikt. Ik was toen tussen de acht en elf jaar oud. Als kind wist ik eigenlijk niet wat er met me gebeurde, maar ik had wel het gevoel dat er dingen waren die absoluut niet normaal waren. Als tiener begreep ik dat deze priester zich regelmatig tegen me masturbeerde. In die tijd was ik me bewust van het misbruik (zonder dat woord te gebruiken) en was ik me ervan bewust dat deze priester een pedofiel was. Het lag niet zo erg in de taboesfeer als men het tegenwoordig wel zegt. Mijn ouders waarschuwden me dat volwassenen zich konden laten gaan bij aanrakingen.’
‘Toen ik achttien was, vroeg ik een andere priester in Verdun om nieuws over deze priester. Ik kreeg een meer dan ontwijkend antwoord en werd slechts op de hoogte gebracht van zijn overplaatsing. Dus, zonder iets beslist te hebben, sloot ik de zaak af.’
‘Ik heb er nooit aan gedacht om het mijn ouders te vertellen. Ik heb er eigenlijk nooit aan gedacht om het aan iemand te vertellen. Wat deze priester mij had aangedaan was niet waar mijn ouders voor gewaarschuwd hadden. Ik kon dit misbruik niet benoemen. Waarom duurde het zo lang voordat ik het kon erkennen? Dit is een vraag waar ik mee worstelde nadat ik tot de erkenning was gekomen. Wat had ik gedaan om het niet te zien? Ik heb geleerd me er niet meer schuldig over te voelen, want het is natuurlijk een onderwerp van schaamte en vernedering voor iemand die bovendien mensen geestelijk begeleidt.’
‘Het beeld dat bij mij opkomt om deze ontkenning te beschrijven, is dat van een op zichzelf terugtrekken. Vergeten is als een luik waarachter je iets wegstopt, of het is zelfs het uitwissen van iets. Met ontkenning wordt niets uitgewist, het trauma zit in plooien waar we geen toegang toe hebben. Deze plooien hebben we gedeeltelijk zelf gevouwen en worden gedeeltelijk geboden als schuilplaats door het onbewuste. We verbergen het voor onszelf; dit brengt een grote passiviteit met zich mee.’
‘Het misbruik betreft handelingen die van het begin tot het eind pervers zijn. We moeten daarom eerder spreken van perversie dan van misbruik. Ze vernietigen de mogelijkheid om te geloven dat er van je gehouden kan worden. Liefde is de plaats waar men zich zowel kwetsbaar opstelt als naar de ander verlangt. Aldus gelooft iemand die een geperverteerde heeft ontmoet dat liefhebben inhoudt dat je jezelf laat vernietigen; dat is het afschuwelijke aan dit verhaal. Het is niet in de eerste plaats een kwestie van klerikalisme; het is een ontkenning van de liefde.’
‘Ik ben trots op het kind dat ik was, en dit kind bedankte me voor de volwassene die ik ben, want als kind maakte ik keuzes die me hebben gered. Zoals mijn psycholoog op een dag tegen me zei: “U hebt gekozen wat u redt.” Ik antwoordde dat ik me niet zelf had gered.’
Uit het interview met Patrick C. Goujon in Études (oktober 2021). Vertaling Wiggert Molenaar SJ.