Fietsend door de Hollandse polder mijmert een Vlaamse toerist over het ware dorpse leven. Bestaat dat eigenlijk nog?
Even was ik terug in het eigenlijke Holland. Ik was er al geweest, vele jaren geleden. Ik herkende het: dat Holland met eindeloos veel grasland en bijna even veel water, met daarin kleine, samengebalde dorpjes. Ja, dat Holland bestaat nog. Maar nu viel het mij op: de huisjes hebben daar geen gordijnen voor hun ramen. Je kunt zo in de woonkamer kijken.
Bij ons in Vlaanderen zijn zowat alle huizen omringd worden door omheiningen, hagen en muren. Niets van dat alles hier. Tussen de huizen enkel sloten met daarop een laag groen eendenkroos. Je zou er zo overheen willen lopen. Hoe geeft dit alles aan de bezoeker een indruk van hechte gemeenschap, van mensen die met elkaar alle wel en wee delen. Zo heel anders dan die vervaarlijke, onpersoonlijke havenstad die we nog juist konden vermijden toen we onze weg zochten naar dit polderdorpje.
Het Holland van die dorpjes bezoek je met de fiets, liefst als het niet te nat is en/of te kil en/of te stormachtig en/of te donker. Met de fiets, en niet te voet, want tussen die dorpjes gaapt een grote afstand en een grote leegte. Alleen maar gras en water, zelfs geen huis, laat staan een café. Hoe anders dan in mijn Vlaanderen waar het ene dorp dankzij de lintbebouwing de hand reikt aan het volgende dorp en waar je om de hoek altijd een café mag verwachten.
Mensen die elkaar niet kunnen ontwijken, dat weten we, worden al gauw ofwel vrienden, ofwel vijanden
Vandaar de vraag die bij een de Vlaamse fietstoerist opkomt. Hoe beleven de mensen hier hun gemeenschap? Kunnen zij zich, dankzij hun afzondering, verweren tegen de verstedelijking die even verder om zich heen grijpt? Tegen het bijtend zuur van het individualisme dat daar heerst? Kunnen zij bij elkaar aanleunen in tijden van eenzaamheid? Kunnen zij samen een dam opwerpen tegen de golven van de normvervaging in de naamloze samenleving? Stemmen ze hier nog niet voor populisten van allerlei slag? Gaan ze hier op zondagen nog naar hun kerk? Blijft hier nog veel over dat hechte samenleven dat buitenstaanders zo vaak associëren met het plattelandse dorpsleven?
Of komt deze vraag te laat? Het lijkt erop dat ook hier de verstedelijking is doorgedrongen. In de huizen zonder gordijnen zie je ’s avonds het licht flikkeren van de televisie met zijn vele waardeloze kanalen. Die mensen zijn alvast niet doende in het dorpse verenigingsleven. Op straat merk je dat haast iedereen een wagen heeft om in de nabije grote stad te gaan werken en winkelen. Wie nu nog met de fiets rijdt, heeft er een met eenentwintig versnellingen. De tijd van de eenzame fietser lijkt ook hier voorbij.
Of is deze vraag een blijk van romantische beeldvorming? Bij navragen vernemen we dat het oude dorpsleven hier nogal eens ontsierd werd door verveling, door beklemming, erger nog, door taaie dorpsvetes. Mensen die elkaar niet kunnen ontwijken, dat weten we, worden al gauw ofwel vrienden, ofwel vijanden. Is het waar dat hier vele jongeren uitgeweken zijn naar de grootstad van de vele agnostici en atheïsten, met achterlating van de strenge rechtgelovigheid van hun vaderen?
Om een echte gemeenschap in stand te houden is afzondering niet meer voldoende. Daarvoor heb je ook een gezamenlijke vijand nodig. De Spanjaarden die voor de poorten stonden. Of het wassende water achter de dijk. Daaraan heeft het hechte dorpsleven in Holland veel te danken gehad. Maar die vijand is er niet meer. Kan er een nieuwe dreiging in de plaats komen? Misschien nieuwsgierige fietstoeristen zoals ik die hun dorpje komen bekijken als een soort museum? Zo de dorpelingen hier het imago van hun nette dorpje willen bewaren, wil ik ze graag een handje helpen. Dan ga ik er opnieuw naartoe en breng ik vrienden mee. Met de fiets natuurlijk. Dat gaat trager, traag genoeg om die Hollandse dorpjes van nabij te kunnen zien. Ik hou ervan, zelfs als ze niet meer dan musea zouden zijn.