De rijke man had de arme Lazarus met een klein gebaar kunnen redden – en daarmee zichzelf. Maar hij zag de arme man simpelweg niet staan. Hoe herkenbaar?
Een man maakt een zware depressie door en raakt in een sociaal isolement. Op zijn weg vindt hij iemand die hem een luisterend oor biedt. Wekelijks hebben ze telefonisch contact, waarbij hij hortend en stotend vertelt over de aanhoudende duisternis waarin hij verkeert. Zij luistert en deelt in zijn zwijgen als er geen woorden zijn. Meer kan ze niet doen. Ze houdt vol, blijft trouw, al is het vaak moeilijk en voelt ze zich onmachtig. Uiteindelijk krabbelt hij uit zijn diepe put.
Hoe kleine gebaren grote kloven kunnen overbruggen
Jaren verstrijken. Dan komen ze elkaar ergens tegen. Hij zegt haar dat hun gesprekken voor hem levensreddend waren geweest. Dat hij het daardoor kon uithouden. Hij voelde zich gehoord.
Hoe kleine gebaren grote kloven kunnen overbruggen. Hoe anders had het er voor de rijke man in de parabel uitgezien als hij anders was omgegaan met zijn overvloed. Slechts een klein gebaar was nodig om de arme man te redden, en naar later blijkt, datzelfde kleine gebaar was ook voldoende om zichzelf te redden.
Hoe groter de nood, hoe waardevoller en intenser de kleine gebaren worden beleefd. Dat merk ik met name in het ziekenhuis. Degenen die nauwelijks bezoek krijgen, die nauwelijks iets hebben, zijn vaak dankbaar voor elke blijk van genegenheid en aandacht. Alleen al door er even te zijn en belangstelling te tonen. Geen gebaren die hen fysiek beter maken of hun beurs vullen. Wel gebaren die hen het gevoel geven dat zij ertoe doen. Voor hen is namelijk niets vanzelfsprekend.
Jezus wijst op het gebrek aan mededogen van de rijke man. Hij heeft geen oog voor de mensen om hem heen. Misschien misgunt hij de arme Lazarus de restjes niet, maar ziet hij hem gewoon niet staan. Misschien is dat nog wel het ergst: de onverschilligheid. Zo verblindend is zijn rijkdom, dat hij blind is geworden voor zijn naaste. Hij zíet hem niet eens.
God noemt bij name die in de mensenwereld geen naam heeft.
Oog hebben voor de mensen om ons heen. Vooral voor hen die door anderen niet gezien worden. Die geen aanzien hebben. Het is veelzeggend dat in het evangelieverhaal de rijke geen naam heeft, maar de arme man wel: Lazarus. Zijn naam betekent: God is mijn hulp.
En zo is het. Daar waar wij falen in onze verplichtingen jegens onze naasten, daar komt God te hulp. God verheft degene die in de mensenwereld geen plaats krijgt. God noemt degene bij name die in de mensenwereld geen naam heeft.
Door goed te zijn redden wij onszelf. Ons lot is met het lot van de ander verbonden. Niet de rijke mens, maar degene in nood roept een gevoel van mededogen op. De armen redden ons, omdat zij ons de kans geven om goed te doen, om de zaken recht te zetten. Niet vanuit een misplaatst superioriteitsgevoel maar vanuit een verantwoordelijkheidsbesef. We hebben iets goed te maken.
Alles draait om mededogen. Ieder mens met mededogen geeft iets van zijn overvloed, dicht daarmee een beetje meer de onrechtvaardige kloof. Iets geven aan degene die arm is – en zijn we dat allemaal niet op z’n tijd? – lijkt soms als een druppel op een gloeiende plaat, maar het gaat niet alleen om de druppel maar om een gebaar van betrokkenheid. Het schept verbinding.
Dat wij behoed worden in onverschilligheid te vervallen
We hebben iets goed te maken naar God toe en naar elkaar. Jezus leert dat de Geschriften en de Profeten ons vertellen wat ons te doen staat. Zelf opent hij ons onophoudelijk de ogen en leert ons wat mededogen is.
Dat wij behoed worden in onverschilligheid te vervallen. En dat wij zelf mogen ondervinden en laten zien hoe kleine gebaren de grootste kloven kunnen overbruggen.
Afbeelding: De rijke man en de arme Lazarus. Esaias van de Velde (1591-1630) en Bartholomeus van Bassen (1590-1652).