“Kijk! Daar stáán ze! Allemaal.” Dries van den Akker staat stil bij het visioen van de “twaalf maal twaalfduizend”, met een toepasselijke boodschap voor Allerheiligen en Allerzielen.
Op het feest van Allerheiligen is de eerste lezing ontleend aan het boek Openbaring. De schrijver, Johannes, zegt dat hij heel even een inkijkje in de hemel mocht hebben. Hij ziet daar voor Gods troon honderdvierenveertigduizend getekenden. Uit elk van de twaalf stammen van Israël twaalfduizend.
Twaalfduizend is een symbolisch getal; het betekent zoveel als ‘allemaal’. Hij somt ze één voor één op: “Twaalfduizend uit de stam Juda; twaalfduizend uit de stam Ruben; twaalfduizend…” Enzovoort tot en met: “… twaalfduizend uit de stam Benjamin.”
In de liturgische lezing is die opsomming van alle twaalf stammen weggelaten. Misschien te eentonig? Maar daarmee is precies de blijde boodschap van de tekst geschrapt. Waarom? Even een stukje Bijbelse geschiedenis. Onder koning David, ongeveer 1000 vóór Christus, waren de twaalf stammen tot één land samengebracht. Onder Davids zoon Salomo, vallen ze uiteen in een Noordrijk en een Zuidrijk. Het Noordrijk telt tien stammen, het Zuidrijk twee: Juda en Benjamin. In 721 vóór Christus vallen de Assyriërs het Noordrijk binnen en voeren de complete bevolking, alle tien stammen, in gevangenschap weg. Van hen wordt nooit meer iets gehoord. Verdwenen in de geschiedenis.
Voor onze God gaat er niemand verloren; niemand…
De twee stammen van het Zuidrijk hebben daar altijd een schuldgevoel aan over gehouden. Enigszins vergelijkbaar met het Nederlands schuldgevoel sinds Srebrenica. “We hebben er niets aan gedaan om onze broeders en zusters te beschermen. Ze zijn voor onze ogen weggevoerd en sindsdien is er niets meer van hen vernomen.”
Zo’n kleine duizend jaar later schrijft Johannes zijn boek Openbaring. Hij mocht een blik werpen in de hemel, waar Gods troon staat. En hij roept: “Kijk! Daar stáán ze! Allemaal. Niet alleen de twaalfduizend van de nog bestaande stammen Juda en Benjamin. Maar tussen hen in: de twaalfduizend van Ruben! En dáár: de twaalfduizend van Aser. En dáár: de twaalfduizend van Nafatli! De twaalfduizend van Manasse!”
De ziener valt van de ene verbazing in de andere. Ze zijn er allemaal nog! “Kijk, de twaalfduizend van Simeon! En dáár: de twaalfduizend van Levi! En de twaalfduizend van Issakar! En de twaalfduizend van Zebulon! En dáár inderdaad: de twaalfduizend van Jozef!”
Voor onze God gaat er niemand verloren. Dit Bijbelgedeelte zou ook op Allerzielen moeten worden voorgelezen, wanneer wij één voor één ónze overledenen gedenken. Dan voelen we meteen hoe schrijnend het is dat de opgesomde namen van de verdwenen stammen uit de lezing zijn geschrapt. Stel je voor dat we dat ook zouden doen met onze overledenen. Te saai.
Neen, we laten de namen van onze overledenen één voor één klinken. En horen Johannes roepen: “Daar staan ze! Voor onze God gaat er niemand verloren. Niemand!”
Dit artikel werd eerder gepubliceerd op 1 november 2014