Jonge gelovigen zitten beter in hun vel dan leeftijdsgenoten die niet religieus zijn. Dat blijkt uit onderzoek onder 10.000 jongeren. Waarom is gelovig zijn bevorderlijk voor het mentaal welzijn van jongeren?
Er zijn jongeren die het beleven van religie menen te ervaren als schadelijk voor hun mentaal welzijn. Bij een aantal van hen zal dat wel waar zijn, hoewel meteen gepreciseerd moet worden over welke beleving van welke religie zij het hebben. Immers, over het algemeen blijken jongere gelovigen minder vaak geplaagd door depressies en angstaanvallen dan hun niet-gelovige leeftijdgenoten.
Al deze mensen genieten over het algemeen van een meer gezond mentaal welzijn
Dat verband tussen religieuze beleving en mentaal welzijn vinden onderzoekers terug wanneer zij vier aspecten van religieuze beleving onderscheiden. Wie zich bekent tot een religieuze identiteit, wie instemt met een religieuze geloofsinhoud, wie meegaat met het praktiseren van religieuze rituelen, wie zich verbonden weet met een religieuze gemeenschap, al deze mensen genieten over het algemeen van een meer gezond mentaal welzijn. In een grootschalig Amerikaans onderzoek onder bijna 10.000 jongeren van 13 tot 25 jaar, verklaart veertig procent van de religieuze jongeren, naar eigen zeggen, te genieten van een gezond psychologisch leven, tegen slechts zeventien procent van de niet-religieuze jongeren.
Eerst moet opgemerkt worden dat het verband tussen religiositeit en mentaal welzijn lang niet perfect is. Ook religieuze jongeren zijn vatbaar voor onwelzijn. Bovendien kunnen ook zij, zoals niet-religieuze jongeren, hun welzijn putten uit niet-religieuze belevingen: uit het genieten van de natuur, van de kunst, van met passie beleefde hobby’s en, vooral, uit de zorg voor anderen. Dat gezegd zijnde is religiositeit toch een belangrijke factor waarvan de verzwakking grote gevolgen heeft.
Het mentale onwelzijn bij jongeren is in de Verenigde Staten sterk toegenomen en heeft nu een peil bereikt dat zo niet bij het grote publiek dan toch in medische kringen diepe ongerustheid wekt. Men ziet ook meer in dat deze crisis niet in hoofdzaak bestreden mag worden met het voorschrijven van medicatie. Ze is immers in grote mate te wijten aan de sociale context waarin jongeren moeten leven en met name aan het afnemen van de religiositeit bij de jongste generatie.
Toetreden tot een gemeenschap betekent voor een jongere vooreerst opgemerkt te worden door anderen
Vaak wordt de crisis toegeschreven aan het isolement tijdens de COVID-pandemie. Die heeft zich zeker laten voelen, maar in feite is de crisis al voor de pandemie begonnen en laat het zich aanzien dat zij niet met het einde van de pandemie zal verdwijnen.
Om het verband tussen religiositeit en welzijn te verduidelijken is het goed na te gaan welke de remediërende kracht is van het behoren tot een (kerk)gemeenschap.
Toetreden tot een gemeenschap betekent voor een jongere vooreerst opgemerkt te worden door anderen (en niet meer “onzichtbaar” te blijven), vervolgens een naam te krijgen waarmee hij of zij in het vervolg aangesproken zal worden en, ten slotte, aanvaard te worden dankzij zijn of haar kwaliteiten en ondanks zijn of haar tekorten.
In het ergste geval kunnen zij die ook toegeleverd krijgen door zoiets als jeugdbendes
Een religieuze gemeenschap heeft echter meer te bieden. Zij stelt aan haar leden eisen die een richting aanwijzen tussen de talloze opties die zich aandienen en die zonder die eisen verwarrend overkomen. Die eisen kunnen al te veeleisend en zelfs afstotend werken bij leden van een generatie die erg gevoelig is voor kritiek. Wat zou men anders verwachten in een tijd waarin, naar algemeen aanvaard wordt, het gezag van zowat alle instituties, kerkelijke zowel als burgerlijke, verzwakt wordt? Maar alleszins is het beter richtlijnen te krijgen dan stuurloos door het leven te zwalpen. (De onderzoekers gewagen van “floundering”).
Ten slotte biedt de religieuze gemeenschap een doel in het leven. In meer theologische taal: zij biedt een roeping die uitgaat van een transcendente werkelijkheid, van iets dat groter is dan het eigen ik, van iets of iemand die goddelijk mag heten.
Hier dient herhaald dat religieuze gemeenschappen niet de enige zijn die aan jongeren een naam, een normatief kader en een levensdoel kunnen bezorgen. In het ergste geval kunnen zij die ook toegeleverd krijgen door zoiets als jeugdbendes. Maar religieuze gemeenschappen hebben op dit stuk een sterker en meer verfijnd aanbod. Althans in de mate dat hun aanbod niet al te sterk aangetast wordt door wat in de omgang “secularisatie” wordt genoemd.