Tweeënhalf jaar deed een bijzondere Kamercommissie onderzoek naar het koloniale verleden van België. Hadden er geen excuses moeten komen? Johan Swinnen, voormalig ambassadeur in Congo en Rwanda, reageert.
Is de Congo-Commissie een kroniek van een aangekondigd echec? Ik meen dat de bijzondere parlementaire commissie, die gedurende meer dan twee jaar ons koloniaal verleden in Congo, Rwanda en Burundi heeft onderzocht en besproken, niet als een complete mislukking mag weggezet worden, ook als ze er niet in slaagde formele conclusies neer te leggen.
Nochtans diende nog slechts één hindernis genomen te worden, met name de vraag of het paste dat zowel parlement als regering verontschuldigingen zouden aanbieden “voor de koloniale overheersing en de uitbuiting, het geweld en de gruweldaden, de individuele en collectieve mensenrechtenschendingen tijdens die periode, en het racisme en de discriminatie die ermee gepaard gingen”. Dezelfde aanbeveling was gericht aan “al wie heeft bijgedragen tot de kwalijke gevolgen van dat regime: privépersonen, kerken en ondernemingen.”
Het is onaanvaardbaar dat niet meer pogingen werden ondernomen om deze klippen te omzeilen
Een daarmee verband houdende paragraaf “veroordeelde het koloniale regime als systeem gebaseerd op uitbuiting en overheersing, dat stoelde op een niet te rechtvaardigen verhouding van ongelijkheid, gekenmerkt door paternalisme, discriminatie en racisme en dat aanleiding gaf tot wandaden en vernederingen.”
Het is onbegrijpelijk en zelfs onaanvaardbaar dat niet meer pogingen werden ondernomen om deze klippen te omzeilen en een passende compromis-formule te bedenken die een kritische analyse van de kolonisatie geenszins zou ontkracht hebben. Het valt immers niet te ontkennen dat een obsessionele bekommernis om excuses een markante en zelfs overdreven plaats in deze oefening te geven, het hele proces als het ware heeft gegijzeld. Zij die een opgeklopt belang hechtten aan de presentatie van excuses hebben als het ware een ontsporing veroorzaakt en ervoor gezorgd dat de commissie zonder resultaat uiteen moest gaan.
Ik wil hier elk misverstand vermijden. Ik heb het over algemene excuses die betrekking hebben op de kolonisatie in haar geheel. Misschien kunnen die op termijn overwogen worden, aan de hand van meer onderzoek en beraad. Vandaag wordt die mening onvoldoende gedragen. Wel kan ik mij iets voorstellen bij excuses voor heel specifieke toestanden of praktijken, zoals bijvoorbeeld de onjuiste behandelingen die de metissen te beurt zijn gevallen.
Als ik vind dat we niet overhaast tot algemene excuses kunnen overgaan, heb ik het eveneens moeilijk met een veroordeling, tout court, van de kolonisatie. Hier ware nuance op haar plaats geweest en had meer weerwerk kunnen geboden worden tegen een polariserend oordeel dat enkel oog heeft voor de negatieve kanten van de koloniale periode. Een zogenaamde “bilantaire” methode, die zowel de positieve verwezenlijkingen als de keerzijde van de medaille belicht, en op een objectieve, eerlijke en evenwichtige balans uitkomt, zou de geloofwaardigheid van deze onderneming ongetwijfeld opgekrikt hebben.
En toch mogen we het kind niet met het badwater weggooien
De commissie heeft niet minder dan 128 aanbevelingen geformuleerd. Vele daarvan leveren bouwstenen voor een nieuwe en volwassen relatie, niet enkel met Congo doch ook met Rwanda en Burundi. Gaarne verwijs ik bijvoorbeeld naar de oproep tot meer wetenschappelijk onderzoek en tot universitaire samenwerking, naar het pleidooi voor verbeteringen van kwaliteit van en toegang tot archieven, maatregelen ten gunste van metissen, het ”herbenoemen” van de Orde van Leopold II, de case-by-case benadering van de koloniale verwijzingen in de publieke ruimten, amnestie voor profeet Simon Kimbangu, restitutie van bepaalde goederen, kunstwerken en archieven, bevordering van economische relaties en investeringen, strijd tegen racisme, enz.
Er vallen dus ongetwijfeld belangrijke verworvenheden te noteren. De geest is uit de fles. Men zou dus begrip kunnen opbrengen voor de voorstanders van een snelle benutting van het “momentum” en van een spoedige hervatting van de werkzaamheden.
Dat is niet de aanpak waarvoor ik zou pleiten. Volgens mij zijn we beter gediend met een betrekkelijk lange reflectie-pauze om een aantal zaken te laten bezinken en tot rijping te laten komen. Om vervolgens met des te meer kansen te werken aan een soliede basis waarop een duurzame toekomst kan geheid worden.
In deze oefeningen trachten we sommige hindernissen te ontwijken: de overdrijvingen, vervalsingen of simplismen van een bepaalde geschiedschrijving; een soort anachronisme dat het verleden enkel toetst aan hedendaagse waarden of regels die vroeger minder van tel waren; een revanchistische attitude die, met afkeer voor een evenwichtige en genuanceerde analyse, het verleden enkel door een negatieve bril bekijkt; de onmacht van sommigen om zich los te maken uit een zelfverklaard of bestendig slachtofferschap. Tenslotte moeten we erop toezien dat de kritische omgang met ons koloniaal verleden niet als bliksemafleider dient voor de strenge kijk op huidige postkoloniale wantoestanden en tekortkomingen, waarvoor, in het ergste geval, de exclusieve verantwoordelijkheid op de schouders van de kolonisator wordt afgewenteld.
Tussen gelijke partners die elkaar respect en vertrouwen gunnen
Tijdens zijn toespraak van 8 juni verleden jaar in Kinshasa wees koning Philip op belang en noodzaak van een toekomstgerichte aanpak van onze betrekkingen met Afrika. Het zijn inderdaad onze gedeelde ambities, maar ook ons gedeeld besef van verantwoordelijkheid, die ons in staat zullen stellen om samen aan een nieuwe relatie te bouwen, tussen gelijke partners die elkaar respect en vertrouwen gunnen. Hoe eerlijker, objectiever en strenger we naar het verleden kijken, hoe meer kansen we creëren om een beloftevolle toekomst te verzekeren.
Foto: Koning Albert I en koningin Elisabeth bezoeken het militaire kamp van Leopoldstad tijdens hun reis door Belgisch-Congo, 1928.