Opnieuw wordt Sander ernstig ziek, ook al doe hij er veel aan om gezond te blijven. Hoe kan dat, waarom? Met ziekenhuispastor Annemarie leert hij een belangrijke levensles.
Meditatie bij Matteüs 25 vers 10:
Sander vraagt zich gedurende zijn hele ziekenhuisopname af waarom de ziekte, die hij eerder succesvol had overwonnen, hem opnieuw moet treffen. Hij kan het niet plaatsen. Hij leeft gezond, is graag buiten en vindt het heerlijk om in berggebied te fietsen. Een echte sportieveling. Op de vraag ‘waarom’ kan Sander geen aanvaardbare verklaring vinden.
Vlak voordat hij uit het ziekenhuis wordt ontslagen, hebben we nog een gesprek. Opnieuw dringt de waarom-vraag zich op. Al pratende komen we uiteindelijk tot het inzicht dat deze vraag voor hem nu niet de juiste vraag is.
We vergelijken het leven met het fietsen in de bergen. Je vraagt je ook niet af waarom die bergen er zijn of waarom ze die bepaalde hoogte hebben. Of waarom de ene makkelijker te befietsen is dan de andere. Nee, bergen kom je gewoon tegen op je pad.
Gaandeweg ondervind je wat je goed doet en wat helpt om het vol te houden
Je vraagt je wel af hoe je die bergen het beste te lijf kunt gaan: welke voorbereidingen zijn nodig en waar moet je rekening mee houden. En als je op weg gaat, gaat het de ene keer best lekker en op een ander moment sukkel je maar wat voort. Gaandeweg ondervind je wat je goed doet en wat helpt om het vol te houden. Soms zit je bij de pakken neer en wil je het opgeven. Soms heb je tochtgenoten die je moed inspreken, dan weer sta je er alleen voor.
Het gebergte is grillig. De een gaat over mooie, gelijkmatige, niet al te ingewikkelde bergen, terwijl anderen de ene naar de andere onherbergzame passen over moeten. Geen berg is gelijk, geen beklimmer is gelijk.
Gelovigen gaan ze te lijf met het vertrouwen dat God hun tochtgenoot is. Degene die hen leidt en nabij is. Maar als de tocht heel zwaar verloopt en het allemaal een heilloze missie lijkt, als je gewond raakt en verdriet hebt, als het donker wordt en je geen hand meer voor ogen ziet, dan lijkt God ook ver.
Er is een kans dat de duisternis niet alleen om je heen is, maar ook bezit van je neemt. Dat het waakvlammetje diep in jou, afgestemd op licht – Gods licht – eveneens dreigt uit te doven. Dan is alles donker en is er helemaal geen uitzicht meer.
Zoals jij naar Zijn komst uitziet, zo ziet God uit naar jou
Het is belangrijk dat je ook dan zuinig bent op dat waakvlammetje in je, dat olielampje, die bron van hoop die van geen wijken wil weten. Al is God ver te zoeken, al is er geen spoor van de bruidegom te bekennen, al zie je geen hand voor ogen en dreig je de moed te verliezen, juist dan is het van levensbelang dat waakvlammetje in jou te koesteren en te zorgen dat het niet uitgaat.
Hoe dan? Ik denk door God niet uit het oog te verliezen. Door ruimte voor God te blijven maken, ook al ervaar je God niet, ook al zie je God niet. Trouw blijven. Door naar God te blijven uitzien, als wachters uitzien naar de morgen. Als je nog woorden hebt, kun je bidden. Als je geen woorden hebt, kun je een kaarsje aansteken als symbool van waakzaam licht.
Zoals jij naar Zijn komst uitziet, zo ziet God uit naar jou. Als je dan maar te vinden bent.
Nu Sander de waarom-vraag los laat, komt er ruimte voor het ‘hoe verder’? Dat helpt hem om zijn fiets weer op te pakken en zijn tocht te vervolgen. Op hoop van zegen.