De film Paddington is spannend, sprookjesachtig en geestig voor alle leeftijden. Hoewel er een ernstige boodschap in verscholen zit, overheerst de tederheid.
Een bioscoopzaal vol kinderen geboeid houden is niet eenvoudig, maar beertje Paddington lukt het. De nieuwste film over de kleine bruine beer uit het donkerste, diepste Peru is hartverwarmend, geestig en spannend tegelijk, en niet alleen voor de kinderen, maar ook voor hun ouders én hun grootouders. Het is inderdaad al de derde generatie die het zeer beleefde en vreselijk onhandige beertje in haar hart sluit. Het eerste boek over Paddington verscheen in 1958; een kleine zeventig andere boeken zouden volgen, vertaald in meer dan dertig talen.
Het begin, de ontdekking van de ‘marmeladebeer’ in Peru door een Britse onderzoeker, wordt verteld aan de hand van een bioscoopjournaalfilmpje in zwart-wit dat ook meteen de toon zet. Vervolgens de aardbeving die het berenhuis verwoest, de reis van de kleine beer naar Londen als verstekeling in een sloep, en de aankomst op Paddington Station, waar onze held verwacht een hartelijk welkom en een thuis te vinden.
Paddington gaat over het vinden van een thuis, maar ook van een thuisland
Tussen haakjes: dat het beertje een animatiefiguur is, zijn we al na tien minuten vergeten. Het helpt dat het verhaal in een onbepaalde tijd speelt, waarin wel skateboards maar geen computers of mobieltjes bestaan en waarin 1880 even beeldbepalend is als 1980. Het helpt ook dat de goede familie Brown die het beertje opneemt (o.a. Hugh Bonneville en Sally Hawkins), hun boze buurman, de slechte directrice van het Natuurkundig Museum (een heerlijke Nicole Kidman) en eigenlijk alle mensen uit een kinderboek komen, een sprookjesboek.
En een sprookje zou geen sprookje zijn zonder een moraal, die zich ontvouwt in sleutelscènes die steeds van boven zijn gefilmd. Indrukwekkend is de scène van Paddington op het station: in zijn beste Engels groet hij de mensen, zegt iets over het weer (dat heeft hij zo geleerd: in Engeland zijn er wel honderd manieren om te zeggen dat het regent) en vraagt om hulp, maar gaat vervolgens kopje onder in een maalstroom van onverschillige forenzen.
Paddington gaat over het vinden van een thuis, maar ook van een thuisland. De wees wordt zo een immigrant. Wat voor de onwillige meneer Brown geldt, die zijn bestaan graag op zekerheden bouwt, zonder storende factoren als een bedelende beer op het station, geldt voor allen – mensen, gezinnen, gemeenschappen – die zich afsluiten voor alles wat van het donkerste, diepste buitenland komt.
Dat klinkt erg serieus en dat is het ook, maar wat het wint in deze film is niet de ernst, maar de tederheid. Het is spannend, ook voor volwassenen; het is geestig voor alle leeftijden, mede dankzij de vele filmcitaten (de muziek van James Bond bijvoorbeeld, wanneer Paddington zich als actieheld ontpopt); het is ook sprookjesachtig mooi, zoals de boom geschilderd in het trappenhuis, die de emoties van de bewoners volgt als waren het de vier seizoenen.
Dat is het allemaal en nog meer, maar zoals gezegd is de film bovenal teder, dankzij de schattige beer natuurlijk, maar ook en vooral door wat hij teweegbrengt bij de familie Brown. Beertje Paddington brengt het beste boven in de mensen, die het erop wagen een vreemdeling op te nemen in hun huis en hem niet meteen doorsturen naar een vreselijk instituut.