Wil je je kinderen het geloof succesvol meegeven? Voer regelmatig een goed gesprek over religie en andere onderwerpen met je kroost naar aanleiding van actuele gebeurtenissen en laat ruimte voor een tegenwoord. Dat concluderen twee vooraanstaande Amerikaanse godsdienstsociologen Christian Smith en Amy Adamczyk.
De wetenschappers stellen dat in onze tijd het de ouders zijn die verantwoordelijk zijn voor het doorgeven van hun religie aan hun kinderen. Dus niet de geestelijken, de leraars, de jeugdleiders, de vriendjes of de media. Zo luidt de basisstelling van Handing Down the Faith, geschreven door twee vooraanstaande Amerikaanse godsdienstsociologen Christian Smith en Amy Adamczyk.
Vroeger was er een hechte, grote gemeenschap die de drager was van het religieuze cultuurgoed en die daaraan een zekere vanzelfsprekendheid verleende. Maar in onze grootschalige en complexe samenleving bestaan die grote gemeenschappen niet meer, tenzij op enkele afgelegen landelijke plekken. In de huidige samenleving is de religie grotendeels geprivatiseerd en heeft zij een onderkomen gevonden in kleinschalige gemeenschappen, in de gezinnen. En dat heeft grote gevolgen.
Eerst moet opgemerkt worden dat gelovige ouders in de Verenigde Staten (en allicht ook bij ons) gedreven worden door een reële, maar toch beperkte ambitie. Hun aandacht gaat vooral uit naar het morele aspect van hun religie. Van die religie verwachten zij niet echt dat die het zielenheil van hun kinderen zou waarborgen, wel dat die hun kinderen op het juiste pad zou houden, ze zou beschermen tegen risicogedrag, tegen criminaliteit, druggebruik en seksuele losbandigheid. Opdat ze zo hun weg zouden vinden in hun persoonlijk gemoedsleven en ook in hun latere familiaal en professioneel leven.
Hun aandacht gaat vooral uit naar het morele aspect van hun religie.
Voor doctrinaire verfijning en voor spirituele verdieping rekenen zij op andere instanties zoals de geestelijken en de scholen, als zij daaraan al enige zorg besteed zouden willen zien. Meer durven de meeste ouders aan hun kinderen niet vragen. Omdat ze zouden kunnen rebelleren en de harmonie in het gezin zouden kunnen verstoren, zo vrezen ze, hoewel die reactie bij huidige jongeren minder voorkomt dan bij de roemruchte generatie van na de tweede wereldoorlog (die van mei 1968). En natuurlijk ook omdat ouders in de regel beseffen dat zij geen specialisten zijn ter zake.
Natuurlijk maken sterk gelovige ouders het meeste kans om hun geloof doorgegeven te zien aan hun kinderen. (Trouwens, ook sterk ongelovige ouders slagen daarin. Geloof en ongeloof zijn dus in grote mate erfelijk.) Maar sommige ouders slagen daar beter in dan andere. Op de eerste plaats de ouders die merkbaar getuigen van hun geloof, die een rolmodel zijn voor hun kinderen. Als de ouders geen daden voegen bij hun woorden zijn zij minder geloofwaardig in de ogen van hun kinderen.
Ouders die tegelijk veeleisend en warm omgaan met hun kinderen krijgen van hen het meest gedaan.
Daarnaast ontdekken de auteurs dat de stijl van het ouderschap groot belang heeft. Ouders die tegelijk veeleisend en warm omgaan met hun kinderen krijgen van hen het meest gedaan. Meer dan lakse en/of afstandelijke ouders, vaders en moeders die aan hun kinderen geen duidelijk religieus aanbod willen of kunnen doen, of ouders die menen dat hun kinderen het zelf kunnen en moeten uitzoeken. Wellicht is het daarom dat opvoeders die behoren tot eerder strenge Amerikaanse kerkgemeenschappen (mormonen, zwarte protestanten, evangelicals) meer succes hebben met de religieuze opvoeding van hun kinderen dan katholieken en conventionele protestanten.
Daarna komen de auteurs tot de eigenlijk pointe van hun betoog. De meest succesrijke gelovige ouders zijn zij die hun aanbod doen in de vorm van een regelmatig gesprek met hun kinderen, een gesprek over religie dat verweven is in gesprekken over andere onderwerpen, dat zich aandient naar aanleiding van allerlei gebeurtenissen en dat bestaat uit woord en wederwoord. Daaruit zullen kinderen op de eerste plaats leren dat religie voor hun ouders waarlijk belangrijk is en ook dat religie voor vele aspecten van het mensenleven relevant is. Meer dan iets waarvoor één enkel uur wordt uitgetrokken op zondag.
Bijgevolg vergt de religieuze opvoeding door de ouders, meer dan vroeger, een zekere mate van reflectie over hun religie. Zo hebben hoger geschoolde ouders, die over een grotere taalvaardigheid en meer kennis beschikken, een aanzienlijk voordeel. Het probleem is natuurlijk dat ouders die over dit laatste en over de andere voordelen beschikken eerder zeldzaam zijn. Dat verklaart waarom de “religieuze socialisatie” in de laatste decennia moeizamer verloopt dan vroeger, toen die nog niet toevertrouwd werd aan het kerngezin maar een zaak was voor de gemeenschap in haar geheel.
Anderzijds scheppen sommige religies minder behoefte aan reflectie dan andere, wat de geloofsoverdracht naar de jongere generatie over het algemeen gemakkelijker maakt. Als het geloofsgoed en de traditie van een religie eenvoudiger zijn, zullen de ouders de vragen van hun kinderen in de regel beter kunnen beantwoorden. Dat speelt in het voordeel van fundamentalistische en ook van meer emotionele religies. Met emoties valt immers haast niet te discuteren. In dat opzicht draagt onze katholieke kerk, met haar lange historische verleden en haar zware theologische traditie een grote last met zich mee. Probeer maar eens de liturgische teksten van de zondagsviering uit te leggen…
Foto: Priscilla Du Preez via Unsplash.