Een vraagstuk dat steeds oplaaide in de kerkgeschiedenis: mag je Jezus afbeelden en zo ja, hoe dan? De tentoonstelling In beeld geboren vertelt de geschiedenis van het portret van Jezus Christus.
In de eeuwenoude Abdij van Park bij Leuven zijn niet alleen monniken te vinden, maar ook PARCUM, een expertisecentrum voor religieuze kunst en cultuur en een museum. Het centrum informeert en adviseert eigenaars en beheerders van publiek en privaat religieus erfgoed in Vlaanderen. Het organiseert ook tentoonstellingen van kunst uit kerken en kloosters. Bovendien heeft PARCUM een eigen collectie. De Abdij zelf is ook een bezoek waard: je ziet de pas gerestaureerde bibliotheek en refter met stucplafonds uit de zeventiende eeuw (hieronder), een pandgang met zeventiende eeuws glas in lood en de achttiende eeuwse abtswoning.
We brengen een bezoek aan de tentoonstelling die te zien is tot 22 oktober: In beeld geboren. Deze titel geeft aan dat de onzichtbare God in de mens Jezus zichtbaar beeld is geworden. De combinatie godsdienst en beeld is niet vanzelfsprekend, zeker niet voor joden en moslims. Dit geldt ook voor christenen. Aan de hand van enkele tentoongestelde kunstvoorwerpen laat ik zien hoe zij in de loop van de geschiedenis zijn omgegaan met het Bijbelse verbod van ‘gesneden beelden’ (Exodus 20:4). De eerste christenen kwamen niet verder dan een symbolische aanduiding, zoals een olielampje met het chi-rho-teken, de eerste letters van de naam Christus, laat zien.
Maar op den duur wil men hem ook zien. Gods gezicht kun je niet zien (Exodus 33:20), maar met de mens Jezus ligt dat anders. Hoe hij er uitzag weten we niet, maar er zijn wel oude verhalen over zijn beeltenis. In Constantinopel werd de doek bewaard waarop, volgens een Oosterse legende uit de zesde eeuw, Jezus zelf zijn gelaat had gedrukt, waardoor koning Abgar van Edessa van zijn melaatsheid werd genezen. De doek zelf is verloren geraakt, maar bewaard gebleven in talloze kopieën.
In het Westen ontstaat in de achtste eeuw een vergelijkbaar verhaal: Veronica kwam Jezus op zijn kruisweg tegen en wiste met haar zakdoek zijn gezicht af, dat aldus op wonderbaarlijke wijze op de doek werd overgebracht. De Veronicadoek of ‘vera icon’, bewaard en vereerd in de Sint-Pieter in Rome, is talloze keren gekopieerd.
In de elfde of twaalfde eeuw dook een brief op uit de tijd van Jezus die geschreven zou zijn door de Romeinse stadhouder Publius Lentulus, gericht aan de senaat van Rome. Deze brief bevat een beschrijving van Jezus’ uiterlijk: hij draagt zijn haar, dat de kleur heeft van een onrijpe hazelnoot, met de scheiding in het midden. Het zacht krullend haar valt op zijn schouders. Zijn korte baard is enigszins gevorkt. Dit paneel uit de Abdij Averbode toont het gezicht en de tekst.
Het weergeven van Christus’ gelaat is niet altijd onaangevochten geweest. In de achtste en negende eeuw woedde een hevige strijd tussen de iconoclasten of beeldenbrekers en de iconodulen of beeldenvereerders. De inzet was de vraag of je iconen mocht maken van Christus of de heiligen en of je die iconen mocht vereren. Ten slotte hebben de iconodulen het gewonnen. Het Tweede Concilie van Nicea (787) bepaalde dat je iconen mocht maken en vereren, maar niet aanbidden. De verering van de icoon gold niet de afbeelding, maar degene die was afgebeeld. Ik citeer de uitspraak van het concilie: “Door op te gaan in de aanschouwing van de beelden wordt men geleid tot levendige gedachtenis van de prototypen of oerbeelden … Men kan de iconen groeten en eren, maar niet aanbidden … De eer die men aan de afbeelding bewijst gaat over naar het prototype of het oerbeeld. Wie dus een afbeelding vereert, vereert de afgebeelde.”
Trente bepaalt dat men aan de afbeeldingen van Christus en de heiligen de verschuldigde eer moet doen toekomen
De icoon doet dus denken aan de afgebeelde en kan ook zelf voorwerp van verering zijn. Een icoon kan een portret zijn of de illustratie van een verhaal. Wanneer het een portret is, sta je oog in oog met de afgebeelde en kan van verering sprake zijn. Maar wanneer er een verhaal in beeld wordt gebracht, is alleen sprake van herinnering.
In de zestiende eeuw worden de beelden weer aangevochten en soms ook vernield. De protestanten laten alleen verhalende beelden toe met een herinnerende en didactische functie, maar geen beeltenissen die vereerd kunnen worden. De katholieken van hun kant beraden zich in het Concilie van Trente en komen tot een uitspraak die Nicea in herinnering brengt. Trente bepaalt dat men aan de afbeeldingen van Christus en de heiligen de verschuldigde eer moet doen toekomen, omdat de eer, aan de afbeeldingen bewezen, teruggaat naar de prototypen. De geschiedenissen van de mysteries van onze verlossing, geschilderd of op een andere manier in beeld gebracht, kunnen grote vrucht opleveren, omdat zij het volk herinneren aan de weldaden en geschenken die het van Christus gekregen heeft. Maar rare voorstellingen moeten worden vermeden. Aldus Trente.
De Leuvense theoloog Jan van der Meulen of Johannes Molanus geeft in een geschrift uit 1570 aan wat onder rare voorstellingen kan worden verstaan. Een voorbeeld: “Veel schilders laten Maria en Johannes knielen naast Christus bij het laatste oordeel. Maar we moeten niet denken dat Maria dan voor de Rechter neer zal knielen en haar borst zal ontbloten om zo als voorspreekster op te treden voor de zondaars.” Een volgens Molanus afkeurenswaardige voorstelling is op de expositie te zien: op de linker zijluik van een zestiende eeuwse triptiek richt Maria zich tot haar zoon, terwijl zij met de ene hand op haar borst wijst en met de andere hand naar de beschouwer. De blote borst gaat Molanus te ver.
We moeten niet denken dat Maria dan voor de Rechter neer zal knielen en haar borst zal ontbloten
Oude legendes hebben het Christusportret bepaald. Concilies en kerkelijke schrijvers geven aan hoe beelden kunnen functioneren en hebben ook grenzen gesteld. De tentoonstelling geeft een gevarieerd beeld van de praktijk van de katholieke beeldcultuur tot in de zestiende eeuw en later.
Foto boven het artikel: Martijn Serneels. Overige foto’s: Peter van Dael SJ.