Vroeger had je contemplatieve en actieve ordes – beschouwend of naar buiten gericht. Maar voor Ignatius was het niet of-of, maar en-en: ‘contemplatief in de actie’. Een formule met oudere wortels…
Hoewel door Ignatius van Loyola nooit gebruikt in zijn geschriften, is ‘contemplatief in de actie’ de geschiedenis ingegaan als de formule die het best de spiritualiteit van de jezuïeten verwoordt. In concurrentie trouwens met het ‘God vinden in alle dingen’, dat wel op Ignatius teruggaat.
Een waarlijk geestelijk mens hoeft niet te kiezen tussen Martha of Maria
Degene die de formule in omloop bracht is pater Jeroen Nadal (1507-1580), een Spaanse jezuïet en vertrouweling van Ignatius. Maar is Nadal wel de uitvinder van de formule? En is deze wel zo typisch voor de Sociëteit van Jezus? Is Nadal ze niet gaan halen in een geestelijke traditie waarmee hij, zowel als Ignatius, vertrouwd was?
Twee eeuwen vroeger beschreef onze Brabantse mysticus Jan van Ruusbroec (1293-1381), het ‘ghemeyne leven’ waarin ‘schouwen en werken’ samengaan. Pater Paul Verdeyen SJ schrijft:
In de geschiedenis van de spiritualiteit was Ruusbroec de eerste die bewust de betekenis van het zuiver contemplatief leven heeft gerelativeerd. Volgens hem moeten genietend schouwen en onbezorgd werken elkaar afwisselen in een God verenigd leven (…) Een waarlijk geestelijk mens hoeft dus niet te kiezen tussen Martha of Maria. Hij volgt beiden na door te werken als de nood van de naaste dit vereist en door te rusten aan de voeten van de Heer als hij daartoe de kans krijgt.
Wie volgens dit ideaal leeft, noemt Ruusbroec een ‘ghemeyn mensch’. ‘Gemeen’ in de betekenis van gemeenschappelijk. In Vanden blinckenden Steen beschouwt Ruusbroec dit ideaal als de voltooiing van het geestelijk leven:
De mens die vanuit Gods nabijheid teruggezonden wordt naar de wereld (…) bezit een rijke milde grond (…) Daarom moet hij noodzakelijk zijn rijkdom meedelen aan allen die het nodig hebben (…) Zo bezit hij een gemeen leven, want schouwen en werken liggen hem even na (…) Niemand immers kan dit gemene leven bezitten, als hij geen schouwend mens is. En niemand kan schouwen en God genieten, als hij zijn leven niet ordent naar Gods wil.
Dat “zijn leven ordenen naar Gods wil” is precies wat Ignatius beoogt met zijn Geestelijke Oefeningen.
De link tussen Ignatius en de Brabantse mysticus is de Moderne Devotie. In het begin van zijn bekering werd Ignatius met deze geestelijke hervormingsbeweging van de veertiende eeuw in contact gebracht door de benedictijner monniken van Montserrat. De grondlegger ervan, de Utrechtse kanunnik Geert Grote (1340-1384), kende Ruusbroec en zijn werken. De religieuze groepering die rondom Grote ontstond, noemde zich ‘zusters en broeders des gemenen levens’. Dit niet omdat ze, zoals weleens gedacht wordt, een gemeenschapsleven leidden maar omdat ze Ruusbroecs ideaal van ‘schouwen en werken’ wilden beleven.
Precies wat Ignatius beoogt met zijn Geestelijke Oefeningen.
Het valt niet te miskennen dat Ignatius en zijn eerste gezellen zich door dit ideaal lieten inspireren. Meer dan de eigenheid van het ignatiaans charisma te verwoorden, roept de formule ‘contemplatief in de actie’ voor mij verblijdend op dat er een ontegensprekelijke band bestaat tussen Ignatius, de eerste jezuïeten en de Brabants-Rijnlandse mystiek. Een band die trouwens ook bij de tweede generatie jezuïeten aanwezig blijft onder andere met Petrus Canisius en zijn vriendschap met kartuizers van Keulen, waar Ruusbroecs werken in het Latijn werden vertaald.