De internationale gemeenschap deed er het zwijgen toe toen honderd jaar geleden de Armeense genocide begon. Met uitzondering van de toenmalige paus Benedictus XV, zo blijkt uit recent onderzoek. Wat deed de katholieke Kerk voor de Armeniërs? En met welk resultaat? Onderzoeker Georges Ruyssen presenteert enkele van zijn bevindingen.
[Ten geleide: Op 12 april werd in de Sint Pieter in een plechtige liturgie de Armeense genocide van een eeuw geleden herdacht. Aan het eind van de gedachtenisviering in Rome sprak de Armeense patriarch Karekine II paus Franciscus toe. “In dankbaarheid denken we vandaag terug aan uw eerbiedwaardige voorganger, paus Benedictus XV (1914-1922), die zijn stem liet horen in protest tegen de genocide op de Armeniërs. In dit verband wil ik benadrukken hoe belangrijk het is dat de documenten hierover die bewaard worden in de archieven van het Vaticaan nu ook gepubliceerd zijn.”In deze laatste zin verwijst de patriarch naar het werk van de Vlaamse jezuïet Georges Ruyssen, die zeven jaar lang deze archieven heeft nageplozen op documenten die licht werpen op de relatie tussen het Vaticaan en de Armeense kerken. Tot nu toe zijn vijf van de voorgenomen zeven banden gepubliceerd. Deze omvatten de jaren 1894-1925. De onderstaande tekst is een uittreksel uit de presentatie van het werk door pater Ruyssen. – Noot van de redactie]
Geen enkel staatshoofd of belangrijke religieuze leider heeft in de jaren van de Armeense genocide officieel protest aangetekend tegen de wreedheden die werden begaan, met uitzondering van paus Benedictus XV. Die heeft twee forse brieven geschreven aan de Turkse sultan Mohammed V. In de eerste (10 september 1915) schrijft hij onder meer:
De Armeense natie heeft reeds veel van haar zonen ter dood gebracht zien worden en talloos velen in de gevangenis of in verbanningsoorden zien belanden; onder hen ook meerdere geestelijken en zelfs een bisschop. Nu hebben wij vernomen, dat de gehele bevolking van dorpen en steden huis en bezit heeft moeten verlaten en te midden van vele beproevingen naar verre gebieden moest vertrekken, waar de mensen behalve het leed van de verdrijving ook diepe armoede hebben gekend en zelfs de kwelling van de honger.
Dit protest van de paus heeft de massamoorden wel kunnen vertragen, maar zeker niet kunnen stoppen. Zijn tweede brief dateert van 12 maart 1918. Nu drukt de paus zijn diepe bezorgdheid uit over een herhaling van de massamoorden, ditmaal op het gedeelte van de Kaukasus dat na de Russische revolutie en het daarop volgend vertrek van de Russische troepen in Turkse handen viel.
Recente berichten hebben onze bezorgdheid versterkt over een hervatting van het lijden dat deze ongelukkige mensen reeds eerder hebben ondergaan. Krachtens het vredesverdrag dat de legers van uwe Majesteit samen met uw bondgenoten aan Rusland hebben opgelegd zijn aanzienlijke gebieden teruggekomen onder het gezag van Turkije. Deze gebieden worden grotendeels bevolkt door Armeniërs. Wees zo goed deze ongewapende en onschuldige burgers te sparen en te beschermen.
De katholieke Kerk volgde van nabij het tragische lot van de Armeense natie. Dit beperkte zich niet tot diplomatieke acties maar leidde ook tot humanitaire hulp aan slachtoffers vluchtelingen. Een aantal weeskinderen werd zelfs opgevangen in het pauselijk zomerpaleis in Castel Gandolfo.
Steeds explicieter pleit de paus voor een eigen, onafhankelijk nationaal tehuis voor het Armeense volk. Drie dagen vóór het einde van de Eerste Wereldoorlog, op 8 november 1918, schrijft de paus een brief aan de Amerikaanse president Woodrow Wilson.
Het is niet nodig u in herinnering te roepen hoe het Armeense volk heeft geleden, met name in de laatste paar jaren. Hoewel het overgrote deel van de Armeniërs niet tot de katholieke Kerk behoort, heeft de heilige Stoel zich bij herhaling ingezet om deze bevolking te verdedigen, onder meer door aan de Sultan te schrijven een eind te maken aan de slachtingen, maar ook door materiële hulp te zenden om de ergste nood te verlichten. Maar dit alles heeft geen nut als men niet aan een herenigd Armenië de volledige onafhankelijkheid toekent, die het overigens om velerlei redenen verdient. Daarom zijn de ogen van de gehele mensheid gericht op de grote president van de grootste democratie ter wereld.
Tot het eind blijft de Heilige Stoel strijden om bij het vredesverdrag tenminste garanties te krijgen voor de christelijke minderheden in Turkije. Maar tevergeefs. De Turkse delegaties blijven onbuigzaam, en de westerse machten, moe van alle onderhandelingen, gaan te snel akkoord met vage toezeggingen.
De ‘zuiveringen’ in Turkije gaan inmiddels onverbiddelijk door en vinden hun hoogtepunt in de druk die door de nieuwe nationalistische regering wordt uitgeoefend op de verschillende minderheden (Grieken, Armeniërs en joden) om de al heel bescheiden rechten die ze bij het vredesverdrag hadden gekregen op te geven. Zelfs nu geeft de Heilige Stoel zich niet gewonnen. Er wordt een politieke interventie voorbereid bij de Volkerenbond, maar ook dit heeft geen resultaat: Turkije is immers geen lid van deze internationale gemeenschap.
Standbeeld van paus Benedictus XV in Istanbul.
Ondanks de tegenvallende resultaten van al deze diplomatieke en humanitaire acties, zijn de Armeniërs de katholieke Kerk altijd zeer erkentelijk geweest voor de inspanningen. Dankbetuigingen van plaatselijke patriarchen leidden er zelfs toe dat in 1921 voor de katholieke kathedraal in Istanbul een bronzen standbeeld van Benedictus XV verrees – een van de weinige beelden die ooit van deze paus gemaakt zijn. Opmerkelijk genoeg werd het geld hiervoor volledig opgebracht door niet-katholieken en niet-christenen.
Vertaling & bewerking: Jan Peters SJ