We gaan de donkere dagen voor Kerstmis in. Het donker, de nacht, is een tijd van slapen en dromen, maar ook van waken en wachten; van laten rusten en toch geheimvol gereed maken. Ons licht gereed maken voor een komst – voor de komst van hem die het Licht van de wereld is.
Een meditatie bij Mt 25, 1-13
Toen ik enkele zondagen geleden de parabel van de tien bruidsmeisjes hoorde, dacht ik dat het net zo goed een lezing voor de advent kon zijn. Want ook in dit verhaal wordt een aankomst verwacht, midden in de nacht; en er wordt iemand met licht verwelkomd: Christus, niet als kind, maar als bruidegom.
Maar in deze parabel zit iets dreigends en ongemakkelijks, waardoor ik verder op zoek ging naar de betekenis. Zou het niet helemaal in de lijn van de prediking van Jezus liggen dat hij het goed vindt dat vijf meisjes hun olie delen met vijf vriendinnen? Immers, een paar hoofdstukken eerder heeft Jezus toch op wonderbare wijze een grote menigte te eten gegeven. Die hadden geen boterhammen bij zich, en waren dus ook niet vooruitziend geweest. Met die mensen heeft Jezus medelijden, en hij geeft hen allen te eten met enkele broden en wat visjes. (Mt 15, 34). Maar nu worden de vijf meisjes zonder olie genadeloos buitengesloten omdat ze te laat aan olie dachten.
Waar is de bruid?
En waarom laat de bruidegom tot midden in de nacht op zich wachten? En waar is de bruid? Is zij niet verantwoordelijk voor de uitrusting van de bruidsmeisjes?
Ik lees in bijbelcommentaren dat Matteüs een oorspronkelijke parabel van Jezus over het Rijk Gods, dat onze eigen inzet en verantwoordelijkheid vraagt, heeft bewerkt tot een allegorie over volharding in crisistijden, waarin de wederkomst van Christus als koning uitblijft.
Maar ik kijk graag naar een parabel als naar een droom. In een droom komen ook ongerijmdheden voor. En net die tonen ons iets over onszelf in onze situatie. Ze laten een bezorgdheid zien, een angst, een gedrag dat ons onbewust bezig houdt of hindert.
Als ik naar deze parabel kijk als naar een droom, dan ben ik de bruid die deze gebeurtenissen beleeft. Bij het ontwaken schrik ik ervan dat niet al mijn bruidsmeisjes olie bij zich hebben. Ik had beter voor hen moeten zorgen! Zij zijn mijn vermogens. En de olie is kostbaar voedsel en energie voor al mijn lampen, voor de inzet van al mijn vermogens.
Ik wil dat de tien brandende lampen van mijn bruidsmeisjes laten zien dat ik met “heel mijn hart, heel mijn ziel en al mijn krachten”, zoals het staat in Dt. 6, 5, verlang naar mijn bruidegom. Het ziet ernaar uit dat ik slechts met de helft van mijn vermogens gereed ben. Er zijn tien geboden. Heb ik er dan maar de helft van onderhouden? Hoe ben ik omgegaan met mijn energie? Heb ik voor echt voedsel gezorgd? Ik heb geen mensen vermoord, maar leef ik duurzaam genoeg? Waar ben ik nalatig geweest, te kwistig, niet vooruitziend genoeg om mijn bijdrage te leveren aan een liefdevolle samenleving, de toekomst van God?
Dat de bruidegom zo laat is, maakt me in een eerste opwelling ongerust en een beetje boos. Waarom snelt hij me niet tegemoet? Maar dan bedenk ik dat zijn oponthoud wel een reden zal hebben, en dat hij er ongetwijfeld naar uitkijkt om in deze donkere nacht warm onthaald te worden door al mijn bruidsmeisjes, en dat ik hem tegemoet kom met al mijn krachten en heel mijn verlangen!
Hij wil mijn Licht! Ik moet zorgen voor hem door voor mijn licht te zorgen. Hij wil dat ik gereed ben en naar hem uitkijk. Hij wil door mij ontvangen worden, ook al is hij laat, ja, het wachten voedt het verlangen!
Mijn droom is een waarschuwende droom: hij vertelt me hoe belangrijk het is te zorgen voor mijn licht, want God verlangt naar mijn licht, mijn energie, mijn inzet met heel mijn hart, heel mijn verstand en met al mijn krachten. Ook al zien we hem niet, en lijken de tijden somber, uitzien is onze redding. Blijven zorgen voor deze wereld, en uitzien waar hij ons tegemoet komt.