Niet alleen onze cultuur en samenleving, maar ook ons godsbeeld heeft een belangrijke invloed op ons morele peil. Dat blijkt uit grootschalig onderzoek. Het helpt, een persoonlijke God die ons in het oog houdt.
Vroeger hing bij ons in vele woonkamers een prent met een groot oog, gevat in een gouden driehoek. Ja, een gebrekkige voorstelling van het goddelijke mysterie. Maar de ondertitel ‘God ziet mij, hier vloekt men niet’ maakte veel duidelijk. Het godsbeeld dat hier gehuldigd werd, was niet mis te verstaan. God hield ons onophoudelijk in het oog. Anders gezegd: tussen God en de mens bestond een intieme relatie en om die relatie in ere te houden mochten de gelovigen (vele) dingen niet doen. De relatie tussen God en mens was een persoonlijke relatie en daarom tevens een ethisch veeleisende relatie.
Het persoonlijke godsbeeld biedt een duidelijke toegevoegde waarde
Niet alle religies huldigen dezelfde persoonlijke relatie tussen God en mens. Antropologen verwijzen naar religies waar de godheden weinig belangstelling hebben voor het doen en laten van de mensen. Of die tevreden zijn, en de mensen met rust laten, als die de offerrituelen ter hunner ere correct uitvoeren. Bij hen geen of nauwelijks een band tussen geloof en ethiek. En natuurlijk zijn er ook religies die helemaal geen persoonlijke godheid kennen. Die zijn niet toegerust met een religieus gebaseerde ethiek.
Zijn er empirische gegevens beschikbaar om na te gaan of het godsbeeld een tastbare bijdrage levert tot het ethische peil van de mensen? Ja, die zijn beschikbaar dankzij grootschalige onderzoeken in vele landen. Die hebben het bijkomende voordeel dat zij de invloed van een religieuze factor zoals het godsbeeld kunnen afwegen tegen die van niet-religieuze factoren.
Het ligt voor de hand dat leven in een gemeenschap als vanzelf ethische normen en waarden in het leven roept. Sommigen hebben zelfs beweerd dat het gemeenschapsleven de enige basis is geweest voor de ontwikkeling van de ethische cultuur van de individuen en dat de verzwakking van het hechte gemeenschapsleven in de recente eeuwen van ‘modernisering’ ipso facto tot de verzwakking van de ethische cultuur moest leiden. Het is moeilijk ethische waarden te handhaven waar mensen als vreemden naast en door elkaar leven. U hebt dat al meer gehoord: waar waarden en normen verzwakken, moeten steeds meer wetten en straffen in de plaats komen. Helaas.
Maar dat is het belang van de sociale factor overschatten en dat van de religieuze factor, meer bepaald van het godsbeeld, onderschatten. Onderzoekers hebben de test gedaan op het gebied van de witteboordencriminaliteit: het frauderen met de belastingen, het opeisen van uitkeringen waarop men geen recht heeft, het zich laten omkopen. Dat zijn misdrijven die geen welomschreven slachtoffers achterlaten, geen slachtoffers die een gezicht hebben en waarvoor mensen met enige empathie gemakkelijk medelijden kunnen opbrengen. Om deze misdrijven moreel te veroordelen is een ethisch bewustzijn nodig met een grotere fijngevoeligheid, met een grotere reikwijdte. Om ze te herkennen als misdrijven tegen het algemeen belang, tegen ons allen, ook als we dat niet meteen merken.
Het godsbeeld in onze streken is onpersoonlijker en dus minder ethisch veeleisend geworden
Op dit gebied blijkt het persoonlijke godsbeeld een duidelijke toegevoegde waarde te bieden. Religies met een persoonlijk godsbeeld zijn geneigd misdrijven zonder specifieke slachtoffers strenger te veroordelen. Dat constateren socioloog Katie Corcoran en haar medewerkers in een artikel in het toonaangevende Journal for the Scientific Study of Religion. Concreter: in boeddhistische streken stuit de witteboordencriminaliteit op minder morele weerstand dan in (bijvoorbeeld) katholieke, protestantse en islamitische.
Deze bevinding is het overwegen waard. Wij weten maar al te best dat het godsbeeld in onze streken bij velen onpersoonlijker is geworden. Het is dus ook minder ethisch veeleisend geworden. Het ‘God ziet mij, hier vloekt men niet’ van vroegere tijden heeft wellicht al velen met ethisch onverantwoorde gewetensangsten opgezadeld. Maar het ietsisme van onze tijd, “Ik weet dat er iets is, maar ik weet niet wat”, houdt nog minder belofte in voor de ethische kwaliteit van ons samenleven.