Een gebed dat je sinds je prille kinderjaren van buiten kent en vaak bidt – of opzegt – kan op de duur zijn zeggingskracht verliezen. Op mijn middelbare school kregen we Franse les van een zuster die ons het Weesgegroet leerde in het Frans. Niet enkel om ons de taal te leren, zo zei ze, maar omwille van de betekenis. Want als je dit vertrouwde gebed in een andere taal leert, ga je weer nadenken over de woorden; je hoort andere accenten. De tekst gaat weer spreken en het kan weer een echt gebed worden.
Jaren later las ik dat Simone Weil als meditatieve oefening het Onzevader in het Grieks herhaalde. Ze zei dat haar daarbij de zachtheid van de taal opviel. Nieuwsgierig geworden ging ook ik het Onzevader in het Grieks lezen en herhalen. Niet zozeer de zachtheid van de Griekse taal viel mij daarbij op, maar wel de buitengewone zachtheid van de inhoud van het Onzevader.
Dat Jezus God aanspreekt met “Abba, Vader” getuigt van een zeer vertrouwelijke omgang met Degene die in de geschriften van zijn cultuur wordt aangesproken als JHWH, de Naam, de Eeuwige, de Heer… En doordat Jezus ons leert te zeggen “onze Vader” maakt hij ons deelgenoot van die vertrouwelijkheid.
Dat opent meer mijn hart dan het onderhouden van een wet
Ik merkte op dat Jezus ons leert aan de Vader te vragen om wat in de Wet, die we kennen als de tien geboden, als een gebod en een verbod wordt opgelegd. Hij formuleert het als een gebed in plaats van een gebod. In elke bede van het Onzevader mogen we hulp vragen van de Vader zelf om mee te werken aan de komst van Zijn Rijk. Dat opent meer mijn hart daarvoor dan het moeten onderhouden van een wet.
Als ik zeg “Onze Vader die in de hemelen zijt”, dan richt ik me tot de gemeenschappelijke Vader van de mensheid, degene die in de hemel is, d.w.z. die niet gebonden is aan tijd en ruimte; Hij die ons schept als mens, niet alleen in fysieke zin, maar als liefdesbekwaam wezen; Hij die in ons werkt, en ons richt op elkaar.
In de tien geboden klinkt het: “Gij zult geen andere goden naast mij hebben” en “Gij zult mijn naam niet lichtvaardig gebruiken” (Ex. 20,4-7). Dat klinkt als een hard verbod waarop bij overtreding een harde straf volgt. Maar Jezus leert ons om ons oprecht verlangen aan de Vader voor te leggen als een gebed: “Moge uw Naam geheiligd worden”. Daarmee open ik mij voor Zijn genade om het in de wereld werkelijkheid te laten worden, dat Zijn Naam geheiligd wordt. Jezus begrijpt dat wij de hulp nodig hebben van de Vader om Zijn Wet te onderhouden, zodanig dat Hij meer en meer in onze wereld komt wonen.
Levensvreugde in “de kleine goedheid”
Voor mij betekent dit bijvoorbeeld dat ik uitkom voor wat ik geloof. Het betekent ook dat ik aandacht heb voor waar “dat van God” aan het licht komt in het goede dat mensen doen. Heel vaak is dat in levensvreugde, in “de kleine goedheid”, en vooral ook in contrastervaringen van lijden en schijnbare uitzichtloosheid. In de volgende beden van het Onzevader wordt ook duidelijker wat dat kan betekenen, dat God zichtbaar wordt in onze wereld. Naar mijn gevoel is dat een heel andere levenshouding dan de opgeheven vinger in: “pas op dat je de naam van God niet lichtvaardig gebruikt!”.
“Uw rijk kome”. Het rijk van God: dat is de vervulling van de Wet en de Profeten. Wat in de decaloog klinkt als verboden: “Gij zult niet doden, gij zult geen echtbreuk plegen, gij zult niet stelen…” wordt bij Jezus verwoord als een verlangen. Ik verlang ernaar dat uw rijk werkelijkheid wordt, d.w.z. een rijk waar mensen ervoor kiezen zich te laten leiden door de liefde i.p.v. door de oude hartstochten, die ook nog in ons leven. Daar, in dat rijk, zal men vanuit innerlijke gezindheid “niet doden, geen echtbreuk plegen, niet stelen…”, maar elkaar behoeden en doen leven. Mijn verlangen dat dit rijk er komt, leg ik aan God voor. Dat Hij mijn handelen moge aansturen zodat ik meewerk aan dat rijk.
Ik geef niet graag mijn wil op
“Uw wil geschiede op aarde zoals in de hemel”. De wil in de hemel is een grotere, universele wil, die samenhangt met het vormgeven aan het Rijk van God. Wat daarvoor nodig is overzien wij niet in onze menselijke beperktheid. Dat hebben wij niet in de hand. Ik heb graag alles onder controle; ik geef niet graag mijn wil op. Toch geef ik in deze bede mijn verlangen naar controle uit handen, mijn verlangen dat de zaken gaan zoals ik het graag zou willen, of zoals ik denk dat het moet zijn. Ik ben bereid me in dienst te stellen van wat God wil.
In de volgende beden leggen we Hem de noden van onze menselijke conditie voor: onze vraag om voedsel, om liefde, om vergeving en daardoor bevrijding, om bescherming… Ik hoor er het wereldwijde klimaatprobleem in meeklinken, de vluchtelingen, de armoede, de ontwrichte economische wereldorde. Tegelijk ben ik me ervan bewust dat alles in deze wereld verbonden is, en dat we niet los van de ander kunnen bestaan.
Alles is ons gegeven. Alles is genade. We zijn verbonden in een levensweb, afhankelijk én verantwoordelijk.
Jezus heeft ons geleerd om vanuit de nood van ons menselijk bestaan ons verlangen naar een betere wereld, naar het beleven van het rijk van God, aan God zelf voor te leggen in een gebed. Uw rijk kome, dat het zo moge gebeuren. Dat vind ik de buitengewone, stimulerende zachtheid van het Onze Vader.
Foto door Milada Vigerova via Unsplash