Bert Daelemans SJ mediteert op het schilderij van Caravaggio over de bekering van Saulus. “Ik viel op de grond en hoorde een stem” (Handelingen 22,7).
Caravaggio toont ons een gevallen jongeman: verrast, vernederd, met de grond gelijk gemaakt, platgelegd, als het ware opengeplooid en bijna verpletterd door het paard dat in de krappe ruimte meer dan de helft van het schilderij vult. De oudere bediende, verborgen achter het paard en naar de achtergrond gedrongen, slaagt er ternauwernood in om het bange dier te kalmeren. Twee opgeheven poten bedreigen de jongeman die op de grond geveld ligt.
De levensveranderende ontmoeting die Jezus heet
De meester van het clair-obscur, die ons hier geen horizon of perspectief gunt en dus geen enkele uitvlucht voor onze rusteloze blik, slaagt erin om ons mee te slepen in het drama dat het leven van deze jongeman, en tegelijkertijd van de Kerk, voorgoed heeft veranderd. De blikken van de bediende en het paard richten onze aandacht op de gevallen jongeman wiens gelaatstrekken we amper kunnen onderscheiden. We zouden het schilderij willen omdraaien om hem beter te kunnen zien. Maar in plaats van naar hem te kijken dwingt de schilder ons om mét hem te kijken, voorbij het zichtbare: de opgeheven armen, de open handen en de uitgestrekte vingers nodigen ons uit om dezelfde verbazing, verrassing en ongelooflijke vreugde te ervaren van de levensveranderende ontmoeting die Jezus heet.
De ontmoeting die tot bekering leidt is licht, glans en helderheid. Maar Sauls ogen waren gesloten: “Ik viel op de grond en hoorde een stem” (Handelingen 22,7). De ontmoeting heeft hem blind gemaakt en hulpeloos zal hij zich moeten laten leiden.
De ontmoeting met de onzichtbare God, alleen toegankelijk voor het innerlijke oog, heeft hem ontwapend. Zijn helm is van hem afgevallen, zijn zwaard heeft geen nut meer. Een groot gewicht valt op hem, de enorme massa van het verschrikte dier bedreigt hem. Maar hij, verlicht op de grond, blijft geheel en zonder angst toegewijd – niet erg verschillend van de manier waarop Bernini vijftig jaar later de heilige Teresa van Avila zou beeldhouwen.
De bekering die God van ons verlangt heeft misschien niet dezelfde reikwijdte, maar wel dezelfde glans, zachtheid en kracht om verblindende, verschrikte ego’s neer te halen. De val stelt de twintigjarige in staat om de wereld vanuit het juiste perspectief te zien: van onderuit. Hij is niet langer het woeste beest dat zich nauwelijks kan beheersen en anderen de kop indrukt uit angst om zelf terrein of krediet te verliezen. Nu laat hij zich vinden: degene die anderen de mond snoerde omwille van hun anderszijn en andersdenken wordt missionaris van de Gekruisigde. Reeds kan hij de stem van God horen die door Ananias spreekt: “Er is geen tijd te verliezen: sta op!” (Handelingen 22,16)