Peter van Gool SJ schrijft zijn laatste meditatie voor Ignis webmagazine. Wat betekent het om lief te hebben? Hij zoomt in op dat gesprek met die schriftgeleerde die nieuwsgierig aan Jezus vraagt: wat is het belangrijkste gebod?
Heb God lief boven alles en je naaste als jezelf. Jezus antwoordde dat op een vraag van een schriftgeleerde die wilde weten welk gebod uit de Bijbel in Jezus’ denken het voornaamste was. Vroeger werd dat ‘liefhebben’ vertaald met “beminnen”. Tegenwoordig kiezen we liever het woord “liefhebben”.
De vertaling van 2004 schrijft: “Luister, Israël! De Heer, onze God, is de enige Heer; heb de Heer, uw God, lief met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw verstand en met heel uw kracht”. En het op een na belangrijkste gebod wordt daar: “Heb uw naaste lief als uzelf”.
De Schriftgeleerde was het helemaal met Jezus eens hoe belangrijk beide geboden zijn, maar wilde toch nog verder praten. “Wie wordt er volgens U bedoeld met die naaste?” vroeg hij. Jezus antwoordde met het prachtige verhaal over een buitenlander, een Samaritaan, die langs de weg een slachtoffer van een overval aantreft, en aan deze mishandelde reiziger liefdevol alle zorg geeft die deze nodig heeft. De ‘buitenlander’ neemt de verpleging voor eigen rekening, tot en met het onderdak in een herberg. Het slachtoffer krijgt geen gezicht en geen naam. Voor die Samaritaan doet dat er immers helemaal niet toe: hij helpt gewoon uit liefde.
Voor liefhebben hebben we in onze taal nog een ander woord: “Houden van”. Mag je zeggen dat die liefdevolle Samaritaan – ook hij krijgt van Jezus geen naam – van het slachtoffer hield? Houden-van veronderstelt dat je geraakt bent door een sympathieke medemens, een ontmoeting, en daarmee de belofte van een relatie. Je kunt nauwelijks verwachten, dat deze buitenlander warmte voelde voor een onbekende die onverwachts op zijn weg kwam, in een wel erg ongelukkige situatie – maar juist daarom voelde hij, dat deze medemens in nood geholpen moest worden. En dat idee maakte de hulp die hij bood precies tot een gebaar van “echte liefde”.
Het gebod tot echte naastenliefde stijgt uit boven impulsieve sympathiegevoelens voor een medemens, en wordt vooral gekenmerkt door solidariteit en respect: openstaan voor de ander die in je buurt komt, omdat zij of hij een mens is zoals jijzelf, die er daarom als medeméns op mag rekenen, dat je hem ruimte en aandacht geeft.
Over dit respect en solidariteit als kenmerk van echte liefde vertelt Lukas in hoofdstuk 7, als hij beschrijft hoe Jezus op zekere dag werd uitgenodigd voor een grote maaltijd in een publieke ruimte door een Farizeeër, die Simon heette. Maar toen Jezus arriveerde, kreeg hij van de gastheer nauwelijks de aandacht die hij als gast verdiende: er werden geen handen geschud, zijn mantel werd niet aangenomen en niemand wees hem zijn plaats aan. Nee: zijn gastheer nam hem nauwelijks waar, hij zag hem eigenlijk niet zitten, en Jezus liet dat maar zo.
Tijdens de maaltijd kwam er een vrouw aanlopen, die Jezus alle egards aanbood die de Farizeeër verzuimd had te geven: met een kruikje balsem masseerde ze zijn voeten, en droogde die af met haar loshangende haren. Je hoorde iedereen denken of fluisteren: kan hij dan niet zien dat zij een ‘publieke’ vrouw – een prostituee – is? Jezus voelde de spanning onder de gasten stijgen, en vond dat nu het gepaste moment gekomen was om terug te komen op de liefdeloze ontvangst die hem te beurt was gevallen:
“Beste gastheer, deze vrouw heeft aan mij echte zorg en liefde besteed. Een zorg die ik van u niet gekregen heb. Dat vergeef ik u trouwens graag. Maar haar liefdevolle zorg voor mij brengt wel mee, dat aan haar veel meer vergeven wordt dan aan u. Dat heeft zij verdiend met haar gebaar vol liefde.”
Of de gastheer hier nog reageerde, wordt door Lukas niet verteld. Maar de woorden van Jezus waren wel typisch voor zijn manier van doen: voor hem was elk nieuw contact altijd weer een echte ontmoeting: iedereen kreeg als mens volledig de aandacht die zij of hij nodig had. Nodig als méns. Deze vorm van liefhebben maakt Jezus waar bij élke nieuwe ontmoeting”. Zonder zich te hoeven excuseren, zonder zich afgewezen te voelen, mocht iedereen tegenover Jezus de mens zijn die zij of hij was.
Dat gold óók voor Farizeeërs en Schriftgeleerden. Maar toch begonnen deze in Hem steeds meer een concurrent te zien. Zijn nieuwe ideeën en helende kracht ergerden hen steeds meer.
In een ander verhaal in Marcus lezen we dat er een man was die midden in de dichte menigte om Jezus heen begon te schelden en te roepen “Hier zit de Satan achter, je bent door de duivel bezeten”. Voor Jezus was dat pijnlijk en onverdraaglijk: het was duidelijk dat er sommige mensen waren die niet alleen kritisch waren, maar ook weigerden te accepteren dat zijn zending hem door de Allerhoogste was gegeven. Dat zijn mensen, zegt Jezus ergens, die consequent weigeren om te luisteren naar de stem van de Heilige Geest in hun binnenste.
De scheldpartij vond plaats tijdens een bijeenkomst in de stad Kafarnaum, waar een hele groep mensen op het optreden van Jezus afkwamen, vanwege zijn woorden van wijsheid, en waarschijnlijk vooral vanwege de genezende kracht van zijn handen. En natuurlijk veroorzaakten de woorden van die scheldende man opschudding en verontwaardiging.
Juist op dat ogenblik kwam er vanuit de elkaar verdringende mensen een boodschap naar Jezus toe, dat er een paar mensen uit Nazareth waren aangekomen, en dat ook zijn eigen moeder daar bij was.
Markus beschrijft dan Jezus’ reactie op die boodschap, en die klonk erg koel en vreemd, tamelijk liefdeloos zelfs: alsof hij zijn gehoor belangrijker vond dan de aanwezigheid van zijn verwanten en zijn moeder. Maar Jezus sprak vanuit zijn intieme relatie met zijn hemelse Vader: “Beste mensen: jullie zijn mijn broer, mijn zuster, en ook mijn moeder, want jullie zijn mensen die de wil van God volbrengen”. Indirect was Jezus’ woord een reactie op wat die scheldende man hem verweet.
Niemand in die ruimte was op dat ogenblik in staat te begrijpen dat dit antwoord het grootste compliment was dat Hij zijn moeder Maria kon geven, Jezus was de enige in de ruimte, die weet had van haar ervaring in Nazareth, meer dan dertig jaar geleden: Hij dacht aan haar antwoord op de vraag van een engel die haar vanuit de hemel Gods plan kwam melden. En alleen Jezus kende dat antwoord: “Mij geschiede naar uw Woord”.
“De wil van God volbrengen, met deze woorden legt Jezus een verband tussen het gebod dat we God moeten liefhebben met ons hele wezen, én het tweede, dat aan het eerste gelijk is: dat we onze naasten moeten liefhebben als onszelf.
In elke relatie die Jezus met mensen beleefde, was zijn verbinding met de hemelse Vader hem voortdurend bewust. Dat gevoel stelde hem in staat om liefdevol en aandachtig met heel zijn wezen bij iedere mens te zijn die hij ontmoette. En het was zijn verbondenheid met die Vader die hem ook de kracht gaf mensen te vergeven en te genezen.
Wij, mensen in een tijd van secularisatie, hebben niet meer geleerd in de ervaringen van alledag God aanwezig te voelen en lief te hebben, zoals het eerste gebod formuleert. We weten maar al te goed dat niemand ooit God heeft gezien. Het is in het liefhebben van onze naaste als onszelf, waarin we proberen het eerste gebod vorm te geven. En telkens wanneer we ons op een of andere manier gekwetst voelen door een medemens, dan wordt de manier om Gods liefde in de wereld toch zichtbaar te maken: onze bereidheid, die ander vergeving te schenken, en zo voor onze naaste zo goed te zijn als God.
Foto door Kyle Cleveland via Unsplash