Wie dacht dat de afgelopen bisschoppensynode de kerk van bovenaf grondig zou hervormen en – en passant – ook nog eens een sluitend en definitief antwoord bieden op alle hete hangijzers, heeft een en ander toch verkeerd ingeschat. Toch zag diaken Geert De Cubber een kleine revolutie.
Een hele wereldkerk in beweging brengen is een huzarenstuk. Dat moet paus Franciscus heel goed beseft hebben, toen hij aankondigde geen extra brief meer te schrijven. Dat is nochtans de gewoonte na een synode. “Het volk van God”, vertegenwoordigd door de bisschoppen en niet-bisschoppen op de synode, krijgt het laatste woord. En dat is op zich al een kleine revolutie voor de wereldkerk.
Met de nota die paus Franciscus een maand na het einde van de synode aan het slotdocument hechtte, plaatst hij bovendien de lokale kerken voor hun verantwoordelijkheid. Korte versie: “Doe al wat je kan doen om het eigen bisdom en de lokale geloofsgemeenschappen synodaal te laten functioneren.” Die aanpak houdt een reëel gevaar in, zeker als we de structuren boven de inhoud plaatsen. Wanneer ik het over de synode heb en hoe ze – onder meer – vraagt om diocesane en parochiale pastorale raden verplicht te maken, krijg ik al te vaak de reactie: “Wij doen dat al.” Alsof structuren een af te vinken checklist zijn om aan te geven “hoe goed we wel bezig zijn.” Concreet blijven verplichte pastorale raden lege dozen als ze niet Christus en het Evangelie als ijkpunt nemen. En dat vergt wel wat meer inspanning dan alleen maar een gebed aan het begin van een kerkelijke bijeenkomst.
Als de structuren niet gepaard gaan met vorm en inhoud, heeft het geen enkele zin. Dat hebben we als deelnemer tijdens de synode zelf meermaals kunnen ondervinden. De setting van nu was helemaal anders dan daarvoor. De ronde tafels maakten echte gesprekken mogelijk. Aan een ronde tafel kun je je tafelgenoten in de ogen kijken als je zelf spreekt of als zij spreken. Je vangt makkelijker non-verbale communicatie op of straalt zelf non-verbale signalen uit. Dat draagt allemaal bij tot de onderlinge verstandhouding. Een gelovige mens is in de eerste plaats een mens van vlees en bloed. Niets menselijks is haar of hem vreemd.
De methode van het gesprek in de Geest heeft daarnaast substantieel bijgedragen aan de vruchten van deze synode. Synodaliteit begint met luisteren: luisteren naar elkaar én naar de Geest. Wat heeft de ander mij te zeggen over de Ander? Of nog: hoe spreekt de Ander tot mij via de ander? Wie zo luistert, opent zichzelf voor het onverwachte. Want de Geest waait waar Hij wil. Toch? Dan kunnen we maar beter bewust en aandachtig luisteren. Naar iedereen.
De synode – en bij uitbreiding overal waar ik mee kerk maak – is nooit mijn persoonlijke project. Zeker, ik heb mijn inbreng, maar uiteindelijk wil ik op het spoor komen hoe we het Evangelie handen en voeten kunnen geven. Telkens opnieuw werd de synodedeelnemers ingepeperd dat er geen “sterren” zijn, dat de enige hoofdrolspeler de heilige Geest is. Hij geeft ons aan welke weg we het beste volgen, ook in onze concrete levenssituatie. “Wat van de heilige Geest komt, kan niet worden tegengehouden,” staat ook letterlijk in het slotdocument.
Aan menig ronde tafel zijn – via Christus – onwaarschijnlijke vriendschappen ontstaan. Ondanks de soms duidelijke verschillen, ook qua visie. Dat mag, onder vrienden. We hebben geen “happy-clappy church” nodig, zoals een van mijn synodevrienden stelde. Maar een kerk die de diversiteit omarmt en, jawel, viert. Alleen zo kan de kerk er zijn “para todos, todos, todos.” In een wereld die drijft op rancune en polarisatie, biedt de synode een gigantisch teken van hoop. Een opmaat voor het komende jubeljaar.