Laat het maar Pinksteren, zegt Marc De la Marche. Laat een frisse wind door je leven waaien. Pinksteren is dé uitnodiging weg te trekken uit de veilige beschutting van het gekende.
Ik houd niet van de wind. Hij kan soms lelijk tegenzitten en kil en bijtend aanvoelen. Hij belet mij onbekommerd rond te lopen en te fietsen of mij zalig en gedachteloos te koesteren in de warmte van de zon. Soms dreigt hij zelfs alles wat niet stevig geworteld en gegrondvest is omver te blazen. Ik hou niet van die wind.
Storm én zachte zomerbries, bijtend en helend, bedreigend en vernieuwend: de wind is het allemaal
Maar diezelfde wind brengt in de zomer koelte en verjaagt de drukkende hitte en de vuile smog. Hij blaast de grijze mist weg. Hij zuivert, brengt beweging, nieuw leven. En een zachte geurige avondbries in de zomer is als balsem voor mijn huid en voor mijn ziel. Wat hou ik van die wind.
De wind. Hij is storm én zachte zomerbries, kil en warm, bijtend en helend, verfrissend en zuiverend, stuwend en hinderend, bedreigend en vernieuwend: de wind is het allemaal.
Aan die wind moest ik denken toen ik de afgelopen dagen in de oude teksten las over de eerste christelijke geloofsgemeenschappen. Merkwaardig hoe die eerste christenen in de wind stonden en in de wind durfden gaan staan. In alle soorten wind. Ze waren als het ware mensen van en in de wind. Zoals ze mensen waren van de weg. Want het is op de weg dat de wind waait.
Ze waren mensen in de stormwind. Vervolgd, bedreigd, uit hun huizen verdreven, in de gevangenis geworpen, gestenigd, op de vlucht gejaagd. Het is niet toevallig maar juist typisch dat aan ‘vluchtelingen’ voor het eerst de naam ‘christenen’ werd gegeven.
Waar leidde de Geest van Jezus de vroegste christenen naartoe?
Mensen in de stormwind. Maar ook mensen staande in een verfrissende zuiverende, vernieuwende wind. Die wind stak op, vertellen ze in die oude teksten, dikwijls onverwacht, op plaatsen waar ze het niet verwachtten, op een wijze die ze niet verwachtten, heel ongewoon, verbazingwekkend, niet-te-geloven voor de gelovige joden die ze waren. Ze waren mensen van de tempel, de Schriften, de Thora, van het door God uitverkoren volk, en nu werden voor hun ogen ‘heidenen’, niet-Joden, Grieken, onbesnedenen, gegrepen door de Geest van de Verrezen Heer.
Ze konden het niet loochenen, het gebeurde onder hun ogen, tot hun verrassing en grote verbazing. Het was bedreigend. Vaste zekerheden bleken niet langer te kloppen. Sommigen werden bang, anderen keken verrast en blij verwonderd naar wat gebeurde. Ze zagen ‘Gods wonderwerken’, zeggen de oude teksten.
En dus kwamen ze samen, brachten verslag uit over wat ze meemaakten. Ze overlegden samen, probeerden te verstaan wat niet te verstaan was, verschilden van mening, probeerden elkaars ervaring toch te begrijpen. Waar leidde die Geest van Jezus hen naartoe? Moesten die ‘onbesnedenen’ niet besneden worden? Moesten die niet het heilige joodse geloof overnemen? En de reinigingswetten? Werd alle voedsel ‘rein’? Ook voor hen? Het werd een moeilijke onderscheiding.
Maar ter plaatse, op het terrein, daar waar het leven geleefd werd, waar de vragen ontstaan waren, en waar de wind waaide, ontstonden ook de antwoorden. Velen kozen resoluut om in die waaiende wind te gaan staan. Ze verkozen zich niet terug te trekken in de veilige beschutting van het gekende, van wat altijd was geweest.
De wind waait nog altijd, nu zoals toen
Toch wilden ze ook verbonden blijven met de ‘thuisblijvers’. Ze luisterden naar wat er op het terrein gebeurde, probeerden het te verstaan, en vertrouwen te hebben in wat zich zo onverwacht aan hen openbaarde. Ze bleven in de wind, ook al wisten ze niet vanwaar hij kwam en waar hij heenging. Maar ze herkenden met een schok wat voorheen aan henzelf was gebeurd, op dat Pinksterfeest, in dat bovenzaaltje in Jeruzalem: hoe het hele huis toen werd vervuld als door een hevige wind en hoe ze allen vervuld waren geworden met Gods Geest, met licht uit den hoge en met vurige kracht. Die herkenning werd bepalend: “Wie kan nu nog weigeren deze mensen met water te dopen, nu ze net als wij de heilige Geest hebben ontvangen”, zei Petrus.
De wind waait nog altijd. Nu zoals toen. Op de weg. Op alle mogelijke wijzen.
Op het eerste gezicht de rust verstorend, oncomfortabel en vervelend. Maar ook bevrijdend, zuiverend, verfrissend, vernieuwend, zalvend, helend, smog en mist en onnodige ballast wegblazend…
Laat het maar waaien.
Laten we maar in de wind gaan staan.
Niet bang zijn en vertrouwen.
Laat het maar Pinksteren.