Vrijdagmiddag rond lunchtijd in de aula van de universiteit. Een tiental hoogleraren in toga en met zwarte baret op het hoofd komt de zaal binnen. Het ritueel begint. Een rite de passage: de jonge doctorandus wordt gepromoveerd tot doctor in de theologie.
Een passage van gewone mens naar wat? Hij wordt plechtig toegesproken als de ‘jonge doctor’, krijgt een rode koker overhandigd, maar krijgt geen baret zoals dat aan de overzijde van de oceaan wel gebruikelijk is. Hij wordt dan wel gepromoveerd, maar zeker niet tot de rangen van de baret-dragenden. De afstand tot de echte geleerden blijft in stand.
Wat doen die baret en die toga dan toch? Ze onderstrepen dat het hier om een ritueel gaat, natuurlijk. Dragen ze bij aan het decorum? De sokken en broeken die eronder worden gedragen en door de openvallende panden zichtbaar worden werken vaak averechts en de bef die onder de toga wordt gedragen maskeert ook maar half wat eronder schuilgaat. En eigenlijk moet je schrijden met zo’n gewaad, maar dat ligt de doorsnee hoogleraar niet zo….
Is de baret niet veeleer het symbool van erbij horen, bij deze uitgelezen groep? Te midden van deze hooggeleerden zit er een zeergeleerde in grijs pak en zonder baret, waarschijnlijk toch niet minder geleerd dan de collega’s aan weerszijden. Maar zonder baret hoort hij er toch niet echt bij. En dat is niet het enige onderscheid: tijdens het gebed gaat de baret af, alleen de vrouwelijke hoogleraar houdt hem op, zoals ze dat gedurende de hele plechtigheid zal doen. De hoofdbedekking als ‘onderscheidingsteken’.
Onlangs ontmoette ik in Aalten, bij een dialoog tussen christenen en moslims, een zelfverzekerde jonge vrouw, die deskundig en met charme het gesprek in goede banen leidde. Ze vertelde me, dat ze sinds enkele maanden een sluier was gaan dragen, een symbool van haar dankbaarheid voor haar religieuze inspiratie en traditie. Met haar sierlijke hoofdbedekking gaf ze ook aan, dat ze trots was erbij te horen, bij deze gemeenschap die zo veel voor haar betekent.
Het is alweer een generatie geleden, de tijd van de studentenrevoluties. De tijd van ‘plechtigheden’ waarin hooggeleerden hun best deden in elk geval door hun kleding zich niet te onderscheiden van de studenten in de zaal. We waren toch allemaal gelijk? Het is nu geen vraag meer; zelfverzekerd beken je je tot dit illustere gezelschap en draag je dit uit. Je zwarte baret is er het krachtige symbool van, of je hem nu ophoudt of afzet voor het gebed.
Jan Peters SJ