“Gisterenmiddag, een enorme knal.” Dagboekfragmenten van een van de laatste jezuïeten in het Syrische Aleppo.
Op het ogenblik komen hier grote groepen nieuwe vluchtelingen aan vanuit het oosten van de stad, waar nu het felst wordt gevochten en waar gebrek is aan alles. Onze vrijwilligers vertellen hoe een aantal hulporganisaties hier misbruik van maakt. Het loopt tegen het eind van het jaar en dan hebben veel internationale en lokale hulporganisaties nog geld over. Bij de doorlaatpost ontvangen ze de vluchtelingen met muziek en dans, maar ze geven ze niet wat ze het meest nodig hebben.
“Waarom blijven wij hier?”
Het doet er niet toe dat de kinderen honger en kou lijden, of ze wel belangstelling hebben voor deze feestelijkheden en of ze wel openstaan voor deze zogenaamde ‘psychologische steun’. Andere organisaties maken het nog bonter: ze delen voedsel uit zolang de televisieploegen aanwezig zijn; daarna stopt het. Nog andere strooien voedsel in het rond alsof het gaat om het voederen van vee.
Onze inzet is: hulp bieden waar anderen dat niet doen. Het was duidelijk dat dit bij de doorlaatpost niet nodig was. Daarom zijn we naar de vluchtelingenkampen gegaan.
Het is triest om te zien dat de Palestijnse Rode Halve Maan, die zich daar sterk inzet voor de vluchtelingen, een tekort aan middelen heeft en door de andere hulporganisaties wordt genegeerd, omdat ze er niets te zoeken zouden hebben: er zijn immers geen Palestijnen onder de vluchtelingen. In overleg met hen hebben wij 30 vrijwilligers gestuurd, die zich daar twee dagen hebben ingezet. Ze stellen lijsten op van de nieuw aangekomenen (506 families) en kijken waar het meeste behoefte aan is. Ze komen terug met voedselpakketten met brood en fruit.
Overigens hebben dieven ons voedselmagazijn bij de kerk geplunderd: binnengekomen door een wc-raampje hebben ze de deuren ingetrapt en zijn er met 300 flessen zonnebloemolie vandoor gegaan. Het moet na middernacht zijn gebeurd, wanneer de stad in complete duisternis is gehuld.
Gisterenmiddag was ik alleen thuis en ik bereidde me voor op de avondmis van 6 uur. Opeens een enorme knal, gevolgd door een tweede. Ik ging plat op de grond liggen. Toen ik weer overeind kwam, twee nieuwe knallen, het glas vloog door de kamer in het rond.
Wat de mensen vooral raakt is hoe wij praten over de voorzienigheid
Vier granaten waren ingeslagen, een had ons huis geraakt vlak bij het raam. Op straat was het een grote puinhoop. Ik belde Ziad, die een bezinningsdag gaf bij de zusters. Hij nam een taxi, de chauffeur waarschuwde hem: “Er vallen daar granaten.” Toen ze in de buurt kwamen, bleek de straat onbegaanbaar door het puin overal. “Zie je wel”, zei de chauffeur, “er vallen hier granaten.” “Ik weet het”, zei Ziad, “het is mijn huis dat is geraakt.” De chauffeur wilde toen niet betaald worden voor de rit, maar Ziad drong aan.
Schade aan het jezuïetenhuis in Aleppo. (Klik voor vergrotingen.)
De volgende ochtend kwam er een flink aantal van onze vrijwilligers, jongens en meisjes, die meteen begonnen met het opruimen. Ik besefte toen hoe dierbaar we hun zijn. Ze kwamen op hun vrije dag, vrolijk en enthousiast en het enige dat ze zeiden was: “Het is ook ons thuis.” De ruiten van ons depot met hulpgoederen aan de overkant van de straat waren ook gebroken. Verschillende vrijwilligers boden aan de nacht hier als bewakers door te brengen. Uiteindelijk kozen ervoor alles wat het stelen waard was naar de tweede etage te brengen.
We hebben onze eigen hardheid ontdekt, maar ook de oproep van Jezus tot bekering
Wat de mensen vooral raakt is hoe wij praten over de voorzienigheid. In het zicht van grote rampen denken mensen dat God die niet had moeten toelaten. Maar wij, die samenleven met de dood (die te vermijden is als we de stad verlaten), wij beseffen dat God er altijd is: zijn voorzienigheid verlicht het kwaad, voor zover de menselijke vrijheid dit ‘toelaat’.
En waarom blijven wij hier? Wat is de zin van onze aanwezigheid als christenen in dit land? Als onze aanwezigheid geen zin heeft, kunnen we beter vertrekken. Maar dankzij deze crisis hebben de christenen ontdekt dat ze een verantwoordelijkheid dragen voor de ander, voor de vluchteling, de arme, de moslim. Dat was niet gemakkelijk. Christenen hebben lang geleefd met een gevoel van islamofobie; nu worden ze geconfronteerd met de evangelische oproep tot naastenliefde.
Bijna alle vluchtelingen zijn moslims, ze wonen nu in onze van oorsprong christelijke wijken. Hun aanwezigheid stelt ons de lastige vraag: “Ik ben een gevluchte moslim, ik ben nu je buurman, kun je me accepteren zoals ik ben?” We hebben onze eigen hardheid ontdekt, maar ook de oproep van Jezus tot bekering. En dat zal niet meevallen. Van ons, als jezuïeten, vraagt het een pastorale zorg die gebaseerd is op de liefde en op het aanvaarden van de ander die anders is. De andere ander leren aanvaarden en beminnen, dat is onze missie voor nu en de toekomst.
[Noot van de redactie: De twee jezuïeten Sami Hallak en Ziad Hilal wonen en werken nog steeds in een christelijke wijk in west-Aleppo, het gedeelte van de stad dat de afgelopen jaren al onder controle stond van het Syrische leger. Hun pastorale centrum in het oosten van de stad was vier jaar onbereikbaar voor hen; nu ligt dat helemaal in puin. Samen met een grote groep plaatselijke vrijwilligers zetten zij zich in voor de vele vluchtelingen in hun wijk, bijna allemaal moslims.
De bovenstaande teksten en foto’s zijn ontleend aan de dagboeken van Sami Hallak over de afgelopen tien dagen.]