Jezuïet Matteo Ricci verrichtte als missionaris in China baanbrekend werk voor de ontmoeting tussen Oost en West en de interreligieuze dialoog. Nicolas Standaert SJ staat in een drieluik stil bij diens leven en betekenis. Deel 1: De ‘Riccimethode’.
Het jaar 1982 was een ‘Ricci-jaar’. Wetenschappelijke bijeenkomsten in de hele wereld, van Chicago over het Italiaanse Macerata tot Taipei in Taiwan, herdachten Matteo Ricci’s aankomst in de Portugese vestiging Macau bij China, toen vierhonderd jaar geleden. In 2001 waren er eveneens vieringen in Hongkong en Beijing ter herdenking van zijn vestiging in Beijing in 1601. Het jaar 2010 is opnieuw een ‘Ricci-jaar’, dit keer ter nagedachtenis van zijn overlijden in 1610.
Kan er nog iets nieuws gezegd worden? Heel wat publicaties zagen ondertussen het licht, maar in vergelijking met eerdere werken brengen zij nauwelijks nieuwe elementen. Hoe dient men dan nu zijn verhaal te vertellen? Een belangrijke ontwikkeling in de historiografie de laatste jaren is de aandacht voor het contact tussen culturen, met als hamvraag hoe men dient te kijken naar de missionaris: vanuit diens perspectief of dat van de ontvangende cultuur? Gebruik makend van deze ontwikkelingen zal dit artikel Ricci’s verhaal herlezen en bevragen hoe hij werd geboetseerd door de anderen, en in het bijzonder door de Chinezen.
Als vertrekpunt nemen we een eerste, traditionele lezing van Ricci’s leven en focussen op de missionaris zelf. De ‘missionaire strategie’ van de jezuïeten in China was ontworpen door Alessandro Valignano (1539-1606), voormalige novicemeester van Ricci en visitator voor Oost-Azië gedurende de periode 1574-1606. Zijn strategie werd op een creatieve manier in praktijk omgezet door Ricci. Latere generaties noemden dit de ‘Riccimethode’. Ze kan beschreven worden aan de hand van vier hoofdkenmerken:
Valignano, die teleurgesteld was door de beperkte mate van aanpassing van de jezuïeten aan de Japanse cultuur, drong vooral aan op de studie van het Chinees. Daarom riep hij in 1579 enkele jezuïeten naar Macau en gaf hun opdracht zich volledig op deze taal toe te leggen. In 1581 trok Michele Ruggieri (1543-1607) China binnen, Ricci volgde een jaar later. Allicht geïnspireerd door de Japanse situatie kleedden zij zich als boeddhistische monniken. In 1595, na bijna vijftien jaar ervaring, wijzigden zij deze politiek en pasten zich aan aan levensstijl en etiquette van de confucianistische elite. Ricci was verantwoordelijk voor die wijziging, die de hele zeventiende eeuw van kracht bleef.
De jezuïeten richtten zich tot de elite. De onderliggende gedachte was dat indien deze elite, bij voorkeur de keizer en zijn hof, bekeerd werd, het hele land zou volgen. Het ging vooral om geletterden, die vele jaren hadden besteed aan de voorbereiding van examens om ambtenaar te worden. Daarvoor dienden zij de confucianistische klassieken te leren. Na de centrale examens, die om de drie jaar in Beijing plaatsvonden en waarbij ongeveer driehonderd kandidaten werden geselecteerd, traden zij toe tot de officiële bureaucratie en werden benoemd tot districtmagistraten of op posities in de ministeries. Zoals in de moderne diplomatieke dienst verwisselden zij om de drie jaar van functie. Om met deze elite contact te krijgen bestudeerde Ricci de confucianistische klassieken en met zijn opmerkelijke geheugen werd hij een graag geziene gast op filosofische debatten.
Ricci bood de keizer een Europees uurwerk aan, introduceerde schilderijen die indruk maakten door het gebruik van perspectief, vertaalde wiskundige geschriften en liet een reusachtige wereldkaart drukken waarin de resultaten van de recentste ontdekkingsreizen waren verwerkt. Zo bouwde hij vriendschappelijke relaties op die af en toe resulteerden in bekeringen.
Ricci sprak zijn waardering uit voor de hoge morele waarden van de Chinese samenleving. Opgeleid in de beste humanistische traditie noemde hij Confucius (552-479 v.Chr.) “een andere Seneca” en de confucianisten “epicuristen, niet in naam maar in hun wetten en meningen”. Ricci oordeelde dat de uitstekende ethische en sociale doctrine van het confucianisme diende aangevuld te worden met de metafysische ideeën van het christendom. Hij verwierp echter het boeddhisme en het taoïsme. Het neoconfucianisme was volgens hem verdorven door boeddhisme, en hij pleitte voor de terugkeer naar het oorspronkelijke confucianisme, dat gebaseerd zou zijn op de natuurwet. Naar zijn mening bevatte het de godsidee. Ten slotte stelde hij zich tolerant op tegenover bepaalde confucianistische rites, zoals de verering van de voorouders en van Confucius.
Er zijn goede redenen te noemen waarom deze vier kenmerken typerend zijn voor Ricci en zijn medebroeders. Vooreerst kan men er makkelijk een rechtvaardiging voor vinden in de officiële documenten, vooral de Constituties van de Sociëteit van Jezus en de Geestelijke Oefeningen die vaak aandringen op aanpassing. Ten tweede kan men een duidelijk verschil herkennen met de politiek van franciscanen en dominicanen. Die bleken minder gesteld op aanpassing, minder gericht op een elite, minder betrokken bij de wetenschappen en ook minder tolerant voor lokale tradities. Ten slotte worden deze methodes in moderne geschriften over de jezuïeten in China, zowel van jezuïeten als niet-jezuïeten, op een of andere manier voorgesteld als ‘typisch voor Ricci’ of ‘typisch voor de jezuïeten’.
Ricci sprak zijn waardering uit voor de hoge morele waarden van de Chinese samenleving.
Bij dit laatste kunnen echter ook kritische kanttekeningen worden geplaatst. Gaat het bijvoorbeeld om een ‘strategie van de jezuïeten’? Op dit punt geeft een vergelijking met de missie in Japan uitsluitsel: de eerste dertig jaren van de missionering daar laten een ander beeld zien, want vóór de aankomst van Valignano was de aanpassingspolitiek beperkt. Bijgevolg werd in China de feitelijke strategie meer bepaald door de inspiratie van één persoon zoals Valignano dan door een algemene vorming of opleiding.
Een tweede probleem met ‘strategie’ is dat het lijkt te verwijzen naar een weldoordachte en consequent uitgevoerde politiek. Sommige onderzoekers hebben echter overtuigend beargumenteerd dat Ricci zelf geen exacte opinie had over het probleem van de evangelisatie in China en dat zijn mening over de te hanteren middelen en methoden om de Chinezen te bekeren varieerde doorheen de jaren die hij spendeerde aan dit doel. Het systematisch benoemen van bepaalde daden als ‘Riccimethode’ is waarschijnlijk overdreven.
De kenmerken zijn dus zeker niet ongeldig maar belichten mogelijk slechts één kant van het verhaal. De belangrijkste opmerking is echter dat een identiteit niet enkel gevormd wordt door de geïsoleerde inspanningen van het Zelf maar ook door constante interactie met de Ander. Dit geldt zowel voor individuen als voor groepen. Daarom is de missionaire strategie van de jezuïeten in China niet enkel het resultaat van een Valignano’s en Ricci’s politiek. In ruime mate was ze een reactie op wat China was en wie de Chinezen waren. Met andere woorden, hun identiteit werd mede gevormd door de Ander. Het verhaal dient dus ook verteld te worden vanuit het perspectief van de ontvangende gemeenschap. In dat licht zal ik proberen de vier kenmerken te herformuleren.