Als dorpspastoor bij Joepik-eskimo’s in Alaska ontdekt Bert Daelemans wat het betekent om op de proef gesteld te worden.
God zou God niet zijn zonder ons regelmatig op de proef te stellen. Ja, het leven is vaak een beproeving en wij mogen God heus vragen om ons te helpen, te leiden, heelhuids te brengen doorheen de beproevingen van het leven.
Sinds januari werk ik als dorpspastoor bij de Joepik-eskimo’s in Mountain Village, Alaska. Elke week werd het dorp de afgelopen tijd beproefd met een begrafenis, waaronder twee zelfdodingen. De ene jonge vader van 19 jaar was net begraven of er was al een andere rouwende familie, een jonge vader van 32. Bij de begrafenis had ik een overvolle kerk kerkvreemde mensen voor mij. Het zingen en de liturgische antwoorden waren nagenoeg onbestaand. Wat zeg je tegen de familie die achterblijft? Er zijn geen passende woorden voor een dergelijke beproeving.
Een jonge vader hoort niet te sterven, dat voelen wij intuïtief aan
De Joepiken spreken weinig, maar zeggen veel. Bij een dergelijke beproeving omarmen zij elkaar, wat langer dan gewoonlijk, wenend, zonder woorden. Die warme omhelzing zegt zoveel meer dan het verlegen handdrukje en de onhandige deelneming die wij stamelen. Als Jezus, lang geleden, het verhaal vertelde van die vader die wacht op zijn verloren zoon en hem zonder woorden omhelst, is dat niet omdat God ook elk van ons opwacht, om ons te omhelzen, wellicht niet zonder traan, wat langer dan gewoonlijk – een eeuwigheid?
Wanneer het leven ons in beproeving brengt, is God niet veraf. God keert ons niet de rug toe in de beproeving, integendeel. Dat leren ons de heiligen en de Bijbelse figuren. Gods omarming is het antwoord op al onze vragen. Dit hebben christenen niet uitgevonden omdat wij niet kunnen omgaan met een (jong) overlijden. Dit aanvoelen van wat juist en goed is sluimert diep in elk van ons. Een jonge vader hoort niet te sterven. Dat voelen wij intuïtief aan. Dat is ons buikgevoel (in het Engels klinkt dit zoveel beter: gut feeling).
Ja, ons buikgevoel – in de Bijbel rahamim, als zetel (baarmoeder) van Gods barmhartigheid – vertelt ons, knagend, wat ons verstand weigert te geloven, waar onze rede niet bij kan of wil: diep in ons leeft een teken van Gods liefdeleven; sluimert, als je wil, het bewijs dat God bestaat. Dat liefdeleven, die omarming die diep in ons begint, is de zin en het doel van ons bestaan. Iets in ons verzet zich tegen een zinloos bestaan. Wij voelen intuïtief aan dat een jong leven het niet verdient om te sterven maar om te leven en lief te hebben. Woedend verzetten wij er ons tegen en kunnen er, wanhopig, moedeloos, niets tegen doen. Dat aanvoelen, dat knagend buikgevoel is er, schreiend, zonder woorden, en brengt zelfs al deze kerkvreemde mensen naar de kerk.
Ja, God, breng ons alsjeblieft doorheen de beproeving, zoals goud gelouterd wordt in vuur (vgl. 1 Pet. 1:6-7). Laat ons minieme geloof, hoop en liefde verdiepen doorheen de beproeving. Laat een dergelijke jonge dood ons wakker schudden: een oproep tot inkeer, om te luisteren naar ons buikgevoel; een oproep tot ommekeer, van bekoring naar bekering.
Beproeving is hard en onzinnig, maar brengt ook mensen bij elkaar
Laat ons U vinden diep in de beproevingen van het leven, en U en de beproeving niet de rug toekeren. In tegenstelling tot het sussend, soft afkooksel van een postmoderne grootvadergod die ons niet in beproeving brengt, durft onze Bijbelse God ons op de proef te stellen omdat mensen dat in Jezus’ Geest aankunnen.
Wanneer de heilige Teresa van Avila haar zusters aanspoorde om beproevingen “te verlangen, te vragen en lief te hebben” was dat geen masochisme maar een vertrouwvol aanvaarden van het leven. Zij legt heel goed het verschil uit tussen bekoring (tentatio) en beproeving (probatio). De bekoringen waarvan wij vragen bevrijd te worden, zegt zij, vermommen zich verraderlijk als “lichtende engel”: te denken dat ik mijn geluk aan mezelf te danken heb, want ik ben toch ‘zo goed’; maar dan stelt God ons op de proef door ons te verlaten, en zo’n beproeving is van het beste dat ons kan overkomen (“zijn grootste gunst”), om te kunnen ontdekken dat er werkelijk niets is dat wij niet gekregen hebben.
Andersom, te denken dat ik mijn ongeluk aan mezelf te danken heb, want ik ben toch ‘zo slecht’; ook dat is een bekoring die verengt in wantrouwen, geen beproeving die ons verruimt in vertrouwen. De beste remedie tegen die verraderlijke bekoring is de vaderlijke bekering, in onze Catechismus zo mooi verwoord: “Laat ons niet bezwijken voor de bekoring” (2846).
Vraag om beproevingen, want zolang het niet beproefd is, is je hart van goud niet gelouterd. Beproeving is hard en onzinnig, maar brengt ook mensen eenvoudig bij elkaar, in omarming, wat langer dan gewoonlijk, wellicht met een traan. “Spreek elkaar moed in, elke dag, zolang dat ‘vandaag’ nog klinkt…” (Heb. 3:13)