Het vissersnet barstensvol vis, maar niemand durft de Verrezene aan de oever te vragen: wie zijt Gij? En zo ‘gebeurt’ Hij nog in ons midden. ‘Weten en niet-weten en toch weten.’
Zekerheid! Vaste grond onder de voeten.
Veiligheid! Het gekende en gewone, het vanzelfsprekende. Zoals het altijd is geweest!
En de eigen identiteit! Weten wie en wat men is. Houden zo.
Zo zijn wij en dat willen we blijven!
Maar ook verandering. Verandering brengt leven. Maar houdt ook risico’s in.
Maar risico’s maken het leven spannend en boeiend. Durven. Aandurven!
Ook het vreemde en het nieuwe! Ja!
Ja?
Wijs en verstandig blijven, evident!
Zich verzekeren tegen de risico’s van het leven.
Verzekerd en gewaarborgd leven.
Goede verzekeringen afsluiten en waarborgen inbouwen.
En dan: leve de verandering! Veilig en zeker! Rationeel verantwoord. En alom aangeprezen.
Zekerheid en veiligheid. Vastgelegd in polissen en contracten. Af te dwingen!
En in wetten en cijfers uit te drukken.
***
Er bestaat gelukkig ook een heel ander soort ‘zekerheid’, niet zo in de mode, nauwelijks door de media gekend of vernoemd, een menselijk zekerheid, rijk en levengevend, van een andere ‘orde’. Paul Beauchamp SJ heeft haar genoemd: ‘de bevende zekerheid van de liefde (en van het geloof’)’. Ze is niet af te dwingen, die zekerheid, ze is niet koopbaar en meetbaar. Ze is niet zomaar voorhanden. Je ontvangt haar. En je geeft haar. Haar veiligheid is niet te bewijzen of te berekenen. Ze is rationeel niet verantwoord.
Maar ze opent de werkelijkheid, opent het hart en de toekomst, ze maakt een mens tot mens.
Aan die zekerheid moest ik onlangs denken toen ik in deze Paastijd weer het eenentwintigste hoofdstuk van het Johannesevangelie las. Het is het eigenaardige en merkwaardige verhaal over de verrassende ontmoeting van een zevental intieme vrienden van Jezus (vissers) met een onbekende.
Ze doen het, en wonder boven wonder: plots een hele school vissen in hun netten
Terwijl ze aan het vissen zijn, en na een hele nacht hard werken niets gevangen hebben, staat die vreemde plots aan de oever van het meer en roept hen toe hun netten de andere kant van de boot uit te gooien. Ze doen het, en wonder boven wonder: plots een hele school vissen in hun netten.
Eén van hen roept uit : ‘Het is de Heer’. Hij doelt daarmee op Jezus, met wie ze gedurende een drietal jaren meegetrokken zijn, en die door hun religieuze leiders aan de Romeinen was uitgeleverd en op een kruis vermoord. Nu lijkt Hij daar bij het meer te staan, levend en wel, en gebeurt er door zijn toedoen iets wat ze vroeger ook met hem hadden meegemaakt en wat ze in hun visserslatijn ‘een wonderbare visvangst’ hadden genoemd.
En nu gebeurt het opnieuw. Is Hij het werkelijk? Is Hij verrezen, zoals hij hun gezegd had dat zou gebeuren en wat ze niet begrepen hadden? Kan het zijn? Zou het werkelijk kunnen zijn?
Onmiddellijk varen ze naar de oever, trekken hun boten aan land, en daar staat Hij, in de morgenkou, bij een vuurtje met wat vis erop, en brood. ‘Kom, eet een beetje’, zegt Hij. Zo kennen ze Hem. Dat is Hij helemaal: ‘Kom, neem en eet…’ Zo zei Hij het ook de laatste keer dat ze samen aten. Zo sprak ook Jahwe de profeet Elia aan. Jahwe! Jahwe? Wat gebeurt hier?
Is Hij verrezen, zoals hij hun gezegd had dat zou gebeuren en wat ze niet begrepen hadden?
En dan lees ik deze merkwaardige en zo menselijk herkenbare zin:
‘Wetend dat het de Heer was, durfde geen van zijn leerlingen hem vragen: wie zijt gij?’.
Ik herlees en herlees. En herken. Het gebeurt nog altijd. Zo ‘gebeurt’ de Verrezene nog altijd. Weten en niet-weten en toch weten. En willen vragen maar niet durven en ook niet willen, want het eigenlijk al weten. En vol vreugde zijn, en het toch niet kunnen geloven, en… hoe noem je deze ervaring? Ja, de ‘bevende zekerheid’ van het geloof.
En dan horen, zoals Petrus, ‘Simon, hou je van mij?’, tot driemaal toe, tot in de kern van zijn hart en zijn wezen… En ‘ja’ zeggen, en niet weten wat je zegt, maar je toevertrouwen, heel en al. Vertrouwen. Overgave. En met die ‘ja’ is alles gezegd, maar dan ook alles, er hoeft niets anders meer… tenzij…‘Kom mee. Volg mij’.
En gaan.
Het wagen,
met de ‘bevende zekerheid’ van de liefde en het geloof.
Gij hebt, o God,
dit broze bestaan gewild,
hebt boven ’t naamloze
mij uitgetild. Laat mij dan dankbaar
leven
de volle tijd
geborgen
in de bevende zekerheid
dat ik niet
uit dit smal en onvast bestand
van mijn bestaan zal vallen
dan in uw hand.
In de bevende zekerheid…