De Nederlandse Vereniging Voor Vrijwillig Levenseinde (NVVE) pleit voor opening van een ‘levenseindekliniek’ in 2012. Het bericht wekt emoties op bij patiënten en bij artsen. Waar ligt de grens?
Wij zijn een huisartsenechtpaar met ruim 30 jaar praktijkervaring. Wij noemen onszelf gelovig. Dat betekent dat wij in ons leven en werken de naastenliefde en barmhartigheid, zoals we die zien bij Jezus, proberen na te leven.
Het bericht over de levenseindekliniek ligt ons zwaar op de maag. Toch past het in het maatschappelijk aanvoelen van deze tijd, en is het volgens ons een logisch gevolg van het euthanasiedebat, zoals dat al sinds halverwege de zestiger jaren van de vorige eeuw gaande is. In dit artikel kijken wij terug op het ontstaan van de euthanasiewet en de gevolgen daarvan.
Het begrip euthanasie in zijn letterlijke betekenis van ‘goede dood’ (eu thanatos) komt uit de klassieke Oudheid. Voor het eerst werd het gebruikt omstreeks 450 voor Christus door de Griekse komediedichter Kratinos.
Vanuit een gevoel van mededogen werden patiënten ‘een handje geholpen’
De huidige betekenis van euthanasie is ‘levensbeëindigend handelen door de arts op verzoek van de patiënt’, en vanaf halverwege de zestiger jaren werd het onderwerp van het maatschappelijk debat. Dit resulteerde uiteindelijk in de euthanasiewet in 2002, waarbij levensbeëindiging op verzoek onder strikte voorwaarden wordt toegestaan.
Vóór de zestiger jaren werd niet over euthanasie gesproken. Toch kwam het wel voor dat artsen het leven van een patiënt beëindigden. Vanuit een gevoel van mededogen werden patiënten ‘een handje geholpen’, als het echt niet meer ging. Daar werd verder niet over gesproken. Dat kon ook in een tijd dat het gezag van de dokter nog heilig was, en de patiënt zich volledig overgaf aan de diagnostiek en de behandeling van de dokter. Het was de tijd dat het medisch handelen het exclusieve terrein van de dokter was en voor niet-artsen in nevelen gehuld. De dokter wist wel wat het beste was.
Vanaf de zestiger jaren veranderde het maatschappelijk klimaat. Er kwam meer openheid. De introductie van de anticonceptiepil in 1962 en de stijgende welvaart gaven een sterke impuls aan de emancipatie. Daarnaast waren er de secularisatie en de toenemende individualisering, waardoor de taboes aan het begin en het einde van het leven, abortus en euthanasie, bespreekbaar werden. Het individu kwam centraal te staan, met waarden als autonomie en zelfbeschikking hoog in het vaandel. Tegelijkertijd was er een geweldige medisch-technologische vooruitgang, waardoor meer mogelijkheden ontstonden om mensen in leven te houden.
Het pure geloof in de dokter werd vervangen door een relatie gebaseerd op openheid, transparantie en goede informatie.
Vanzelfsprekend had dit alles invloed op de arts-patiëntrelatie. De dokter viel van zijn voetstuk. Zijn gezag was niet meer qualitate qua, maar moest verdiend worden door goede wetenschappelijke onderbouwing. De patiënt werd veel mondiger en beter opgeleid. Hij wilde zelf meedenken en meebeslissen. Het pure geloof in de dokter werd vervangen door een relatie gebaseerd op openheid, transparantie en goede informatie.
Binnen dit klimaat werd stap voor stap euthanasie in Nederland bespreekbaar gemaakt vooral door juristen, liberale politici en de NVVE. Bijgevolg is het in 2002 artsen juridisch mogelijk gemaakt om ongestraft het weloverwogen verzoek om levensbeëindiging van de patiënt die uitzichtloos en ondraaglijk lijdt, in te willigen. De artsen hebben in de discussie nooit een leidende rol gespeeld.
De euthanasiewet stelt enkele eisen waaraan voldaan moet worden om te zorgen dat degene die de euthanasie uitvoert buiten het strafrecht gehouden wordt. Die eisen zijn: het verzoek moet vrijwillig en weloverwogen zijn. Het lijden moet uitzichtloos en ondraaglijk zijn. De patiënt moet geïnformeerd zijn over eventuele behandelmogelijkheden.
Van deze criteria is de ondraaglijkheid van het lijden de moeilijkste. Wie kan immers bepalen of het lijden ondraaglijk is, anders dan de lijdende zelf? Het is juist dit criterium dat regelmatig onderwerp van discussie is. Op dit moment is de patiënt bij de uitvoering van de euthanasie nog altijd afhankelijk van de arts. Uiteindelijk is het de arts die beslist of aan alle criteria is voldaan, weliswaar getoetst door een ter zake deskundige collega, de SCEN-arts (SCEN staat voor Steun en Consultatie Euthanasie Nederland, red.). Op dit punt moet de patiënt dus zijn autonomie loslaten en zich (toch nog) overlaten aan de dokter. En juist dat overlaten, zichzelf uit handen geven, past niet bij autonomie.
Er zullen zeker patiënten zijn die hun euthanasie niet ‘krijgen’
Er zullen zeker patiënten zijn die hun euthanasie niet ‘krijgen’, terwijl zij zelf vinden dat ze er recht op hebben. Voor deze patiënten pleit de NVVE voor de oprichting van een ‘levenseindekliniek’.
Voor de meeste artsen is euthanasie nog altijd een moeilijke beslissing. Zo ook voor ons. Ons dagelijks werk is er op gericht mensen weer op de been te helpen, naast hen te staan in hun lijden, en op het einde van hun leven hen te begeleiden in hun sterven. Wij proberen de weg van Jezus te volgen. Ieder leven is het waard geleefd te worden. Ook als de glans er van af gaat en er krassen op komen, kan het leven nog mooie kanten hebben. Toch kan er een moment komen dat ‘naast iemand staan’ ook betekent actief ingrijpen in het leven. Wij zien dat als een keuze die wij samen met de patiënt maken. Euthanasie is geen recht, het is een verzoek en een gezamenlijke beslissing. De ondraaglijkheid van het lijden wordt ook gezamenlijk bepaald. Dat vereist een sfeer van vertrouwen tussen de dokter en de patiënt.
Voor ons heeft de openheid rond euthanasie een positief effect. Als de beslissing tot euthanasie is gevallen, hoeven wij geen strafbaar feit te plegen, maar weten we ons gesteund door de wet. Daarnaast is het voor ons duidelijk hoe wij een euthanasie lege artis moeten uitvoeren. We hoeven niet, zoals in andere landen nog frequent gebeurt, ‘maar wat aan te rommelen’, met soms pijnlijk resultaat. Bovendien maakt de openheid het voor ons gemakkelijker om er met anderen over te praten, want elke euthanasie is zwaar en moeilijk.
Toch heeft de openheid ook een grote negatieve kant. Van een laatste toevluchtsmiddel bij een terminaal zieke lijdende patiënt, dreigt de euthanasie te worden tot iets waar ieder recht op heeft, en wel op zijn tijd en onder zijn voorwaarden.
De NVVE suggereert dat er hulp moet zijn voor de mensen die in het reguliere circuit hun wens niet vervuld krijgen. Zij noemt mensen van wie de arts weigert euthanasie uit te voeren, en met name chronisch psychiatrische patiënten met een doodwens, en beginnend dementerenden.
Het valt ons zwaar omdat het zich afspeelt in de sfeer van ‘recht hebben op’.
Gezien de hiervoor beschreven maatschappelijke ontwikkelingen vinden wij de roep om de levenseindekliniek niet verwonderlijk. Het valt ons zwaar omdat het zich afspeelt in de sfeer van ‘recht hebben op’. Staande in deze maatschappij moeten wij als gelovige artsen, zoals elke gelovige trouwens, ons steeds blijven afvragen wat die bekende zin uit het Onze Vader, “Uw wil geschiede”, voor ons hier en nu betekent. En moeten wij mogelijkheden zoeken om met de patiënt in gesprek te blijven over existentiële vragen, over zijn leven hier en nu, over menswaardigheid en mensonwaardigheid, over angsten en (mogelijkheid tot) overgave. En ons steeds blijven afvragen of de wil van de patiënt op dit moment wel in overeenstemming is met “Uw” wil, en met ons eigen geweten.
Zo’n gesprek is niet mogelijk met het mes op tafel, en met termen als ‘recht op euthanasie’. Wij hopen dat het zover ook niet zal komen.