Wat zegt het anno nu nog dat een school ‘R.K.’ heet te zijn? In een drieluik staat Dries van den Akker SJ, zelf oud-docent, stil bij de uitdagingen van het katholieke onderwijs. Deel 1: een inleiding in het thema.
Het katholiek onderwijs zoals wij dat in Nederland kennen is ontstaan in de tijd van de verzuiling. Binnen de eigen ideologische zuil werden de leden verzorgd van de wieg tot het graf. En zo kregen katholieke kinderen binnen de katholieke zuil katholiek onderwijs van katholieke docenten. Aldus werden ze gesterkt en bevestigd in hun toebehoren aan de Katholieke Kerk en behoed voor dwaalideeën van buiten. Met de nodige wijzigingen gold deze situatie voor de verschillende protestantse zuilen, alsmede voor de socialisten en – in iets mindere mate – voor de liberalen.
Kun je spreken van katholiek onderwijs, als nog hooguit tien procent van de leerlingen uit praktiserende gezinnen komt? Ja, dat kan!
Deze situatie bestaat al niet meer sinds de jaren zestig van de vorige eeuw. De ideologische zuilen zijn verdwenen. Sinds die tijd staan de katholieke onderwijsinstellingen voor de vraag wat in die nieuwe situatie zin en betekenis kan zijn van katholiek onderwijs. Voor het gemak beperken wij ons hier tot katholiek onderwijs. Oecumenisch en protestants-christelijk onderwijs kijken hopelijk over de katholieke schouders mee.
Je treft een brede waaier van aanpassingen aan. Er zijn scholen waar het katholieke helemaal is verdampt, of teruggebracht tot algemeen menselijke waarden, zoals ‘respect’, ‘verdraagzaamheid’, ‘menselijke omgang met elkaar’, enzovoort. Er zijn scholen waar men bijvoorbeeld in de vorm van bezinningsbijeenkomsten aandacht geeft aan de grote christelijke feesten, als Kerstmis en Pasen. Er zijn scholen die in de geest van het evangelie extra aandacht geven aan leerlingen afkomstig uit andere culturen en godsdiensten, omdat die in onze samenleving tot de minderen gerekend worden.
Het katholieke van een school kan dus op vele manieren worden ingevuld. De vraag wordt dan: wie bepaalt uiteindelijk welke richting een school kiest? In de verzuilde situatie was het duidelijk: katholiek onderwijs viel onder de verantwoordelijkheid van de bisschop. In het schoolbestuur werd hij meestal vertegenwoordigd door de plaatselijke pastoor. Maar zoals gezegd: die situatie is voorbij. Ook de bisschoppen dienen zich te bezinnen op hun rol in die nieuwe situatie. Dat geldt ook voor de ondersteunende onderwijsorganisaties en -vakbonden. Al jarenlang is er in de hogere regionen een strijd aan de gang over de vraag: van wie is eigenlijk het katholiek onderwijs? Wie heeft het er uiteindelijk voor het zeggen? Pijnlijk, want intussen doen zich de problemen voor aan de basis.
De vraag is immers, of je wel kunt spreken van katholiek onderwijs, als nog slechts tien procent (of minder!) van de leerlingen uit praktiserende gezinnen komt? Ja, dat kan. Als de school ervoor kiest onderwijs aan te bieden vanuit christelijk perspectief. Katholiek onderwijs heeft niet meer op de eerste plaats een behoedende of apologetische, maar een missionaire functie. Kinderen mogen de weldaad ondergaan vanuit een katholieke achtergrond onderwijs te ontvangen. In zekere zin vergelijkbaar met Dalton-, Montessori-, Jenaplan- of welke vorm van ideologisch onderwijs ook. Met dien verstande dat katholiek onderwijs niet alleen een eigen visie heeft op de inrichting van het onderwijs en de sociale omgang met elkaar, maar ook op de inhoud van de vakken, op het mysterie van het leven zelf, waar het onderwijs slechts een onderdeel van is.
Dit is alleen mogelijk, als de schoolleiding er van harte voor kiest, zittende docenten stimuleert en inspireert, nieuwe docenten aanneemt die hieraan actief hun bijdrage willen leveren.
Maar ja, het zijn niet alleen de leerlingen die meestal niet praktiserend katholiek zijn. Ook voor – met name de jongere – leerkrachten geldt dat slechts een enkeling praktiseert. In het beste geval komen ze uit een katholiek nest, maar zelfs dan is er van de vertrouwde katholieke kennis en cultuur, zoals die gold in de tijd van de verzuiling, nagenoeg niets over. Bij veel oudere docenten, die de ontworsteling aan de zogenoemde betutteling van het kerkelijk gezag nog hebben meegemaakt, tref je bovendien nog al eens een houding van weerzin of afstandelijkheid aan. Daarvan is bij jongeren nauwelijks nog sprake. Integendeel, vaak staan ze open voor zinvragen en de antwoorden die de godsdiensten erop geven. Maar die belangstelling wordt niet of nauwelijks gedragen door religieuze praktijken in de eigen privé-wereld.
Dat vraagt van de hogere instanties een andere houding. In de verzuilde situatie konden bisschoppen of hun gedelegeerden nog menen een controlerende functie te hebben, in de huidige omstandigheden verwacht men eerder van hen een voedende en inspirerende inbreng te krijgen.
Hoe precies? Op die vraag wordt in de volgende delen ingegaan.