Mgr. Van Luyn op het symposium over kerk en school in Delft. Foto’s: Bisdom Rotterdam.
Wat zegt het anno nu nog dat een school ‘R.K.’ heet te zijn? In een drieluik staat Dries van den Akker SJ, zelf oud-docent, stil bij de uitdagingen van het katholieke onderwijs. Deel 2: een verslag van het symposium ‘Waar school en kerk elkaar ontmoeten is het goed toeven’ in Delft.
Afgelopen jaar gaf het bisdom Rotterdam een brochure uit onder de titel ‘School en Parochie’. Een bescheiden presentatie van een aantal geslaagde voorbeelden waar school en kerk elkaar inspireerden. De bundel was een initiatief van bisschoppelijk gedelegeerde Willeke Kempers. Haar emeritaat was aanleiding om 16 maart op het Stanislascollege in Delft een inspiratiemiddag te organiseren onder de titel ‘Waar school en kerk elkaar ontmoeten is het goed toeven’. Er waren ruim honderd mensen op af gekomen uit de wereld van de kerk en het onderwijs. Het woord voerden dr. Ad van der Helm, deken van Den Haag, en Mgr. Ad van Luyn, bisschop van Rotterdam.
Beiden zagen de school als een spiegel van de samenleving. Van der Helm koos uit die context twee centrale begrippen: pluriformiteit en individualisering. Binnen de veelheid van meningen en opvattingen kan de katholieke school voor leerlingen – naast het gezin – een belangrijke rol vervullen bij het kiezen en ontwikkelen van waarden. Zo kunnen leerlingen zich als mens geroepen weten hun leven op te vatten als een antwoord op de vragen, ook de transcendentele vragen, die op hen afkomen.
Tegelijk kan de school een tegenwicht vormen tegen een al te grote nadruk op individualisering die tot vereenzaming kan leiden. De school als gemeenschap. In die zin zou je de school mogen zien als katholiek. Een plek waar voor ieder plaats is om na te denken over de belangrijkste levensvragen. Dat vraag van de volwassenen op school dat zij dat gesprek aan kunnen gaan, en hun eigen keuzes kunnen verantwoorden. Daar komt ook de keuze voor de persoon van Jezus en het evangelie ter sprake. Zo maakt de katholieke school zich dienstbaar aan mensen in beweging.
Van Luyn plaatste de school in de context van het proces van urbanisering dat over de hele wereld aan de gang is. Als voorbeeld verwees hij naar Rotterdam, letterlijk en figuurlijk aanlegplaats voor mensen van over de hele wereld.
Religie heeft een belangrijke rol in de samenleving. Zij inspireert mensen tot sociaal engagement, vrijwilligerswerk, en belangeloze inzet voor allerlei maatschappelijke noden. Daarnaast draagt zij bij aan de reflectie op gemeenschappelijke waarden. Wil zij die taak goed vervullen, dan moet zij aan minstens drie voorwaarden voldoen. In dat pluriforme of multiculturele gesprek kan geen enkele religieuze groepering of welke levensbeschouwelijke richting ook claimen de totale waarheid in pacht te hebben. Vervolgens moet zij blijk geven van verantwoordelijkheidsbesef. Tolerantie bestaat er niet alleen in dat we elkaar verdragen, maar ook dat we ons ter beschikking stellen van elkaar. Tenslotte vraagt het om krachtenbundeling voor het algemeen welzijn. Uiteindelijk gaat het om een ‘common good’, en dat is per definitie groter dan de inbreng van elke groepering afzonderlijk.
Het christendom heeft een lange stadstraditie. Jezus ging van stad tot stad. De eerste leerlingen deden het Hem na, mengden zich in de discussies op de markt en de Areopaag. Ook in de moderne stad is ruimte voor velerlei nieuwe ontwikkelingen. Sociologen leren ons dat de stad openstaat voor nieuwe ideeën en ze snel kan absorberen. Daar ligt de kans om onze boodschap te laten horen. Intussen sluiten we onze ogen en oren niet voor de tegenstand en de afkeer die de kerk geregeld ontmoet. Soms terecht; soms op basis van verwrongen beelden waarin een gelovige zich nauwelijks herkent. Zouden we die felle antihouding ook mogen interpreteren als een hartenkreet om een uitgestoken hand, om een luisterend oor, om betekenisvolle zingeving?
Wat betekent dit alles voor de katholieke school? In de dialoog die daar speelt, onderscheidt Van Luyn vier stappen. De eerste stap betreft de openheid voor zingeving en kernwaarden van het menselijk bestaan. Een katholieke school kan niet zonder leraren met een duidelijke betrokkenheid op zingeving.
De tweede stap betreft de rangorde van die waarden, de waardeschaal. Wat is uiteindelijk het belangrijkst? Hierbij verwijst Van Luyn naar de katholieke sociale leer waar de onschendbare waardigheid van de menselijke persoon en het algemeen belang zo hoog in het vaandel staan. De derde trap betreft de verwijzing naar het transcendente, datgene wat zelfs de menselijke maat en het menselijk bestaan overstijgt: bron en uiteindelijke bestemming van het menselijk leven en heel de menselijke geschiedenis. De vierde trap is de verwijzing naar de persoon van Christus en zijn evangelie. Het is duidelijk dat die vier stappen meestal niet na elkaar worden gezet, maar steeds tegelijk in het gesprek aanwezig (kunnen) zijn.
Van Luyn eindigt met een citaat: “De vreugde en de hoop, het verdriet en de angst van de mensen van vandaag, vooral van de armen en van hen die, hoe ook, te lijden hebben, zijn evenzeer de vreugde en de hoop, het verdriet en de angst van Christus’ leerlingen: er is werkelijk niets bij mensen te vinden dat geen weerklank vindt in hun hart.” Zo opent de pastorale constitutie ‘Gaudium et Spes’ van het Tweede Vaticaans Concilie.
In het forumgesprek kwam onder andere de vraag naar voren of je in de praktijk van alledag kon zien hoe een school de christelijke identiteit integreerde. De heer Loogman, algemeen directeur van het Stanislascollege, verwees naar het beleid van de huidige minister van onderwijs, nota bene van het CDA. Alles draait om de wiskundige en economische vakken, en de talen, vooral Engels. Onze school kiest ervoor met ons vakkenaanbod de hele persoon van de leerling aan te spreken, dus ook met een ruim aanbod van uren voor levensbeschouwing, muzische en creatieve vakken, enzovoort. Maar dat betekent dat je niet meedoet aan de waan van de dag, en voor ouders van nu minder aantrekkelijk kunt zijn.
Een andere vraag was of de volwassenen op de katholieke scholen de rol die hierboven voor hen werd geschetst, wel waar kunnen en willen maken.
Daar komen we in de derde aflevering op terug.