Ignis bezoekt in de zomerserie minder courante musea. Marc Lindijer is in Leiden, waar in een piepklein museum de bezoekers interessanter zijn dan de bezienswaardigheden.
Beschuitsteeg 9 is een adres met weinig pretenties en past wat dat betreft prima bij het American Pilgrim Museum dat daar sinds 1997 huist. De eerste attractie van het museum – nog voor je iets gezien hebt van die Amerikaanse pelgrims – is het huis zelf. Gebouwd rond 1365-1370 is het ‘t oudst dateerbare huis van Leiden. Voorheen de woning van een kanunnik en van de koster van de Hooglandskerk, die hoog boven de steeg uittorent.
De bezoeker daalt letterlijk af in het verleden, want de vloer heeft het oude straatniveau, dat zo’n halve meter lager lag dan tegenwoordig. Het verleden zelf is eerder beperkt van omvang: links een kamer met bedstee en een trapje naar de voorraadkast, rechts een open dubbele kamer met halletje.
Het geheel is pittoresk ingericht op de wijze van Vermeer, maar dan zonder de oud-Hollandse kraakhelderheid. Die heeft moeten wijken voor de nog altijd groeiende verzameling museale objecten en voor de handelswaar van de eigenaar, de antiquair van om de hoek.
De bezoeker daalt letterlijk af in het verleden, want de vloer heeft het oude straatniveau, dat zo’n halve meter lager lag dan tegenwoordig.
In een museum op zulk een bescheiden schaal is geen ruimte voor toonzalen en vitrines en zelfs niet voor bijschriften bij de meubels, boeken, schilderijen, die bij het licht van een paar kaarsen en wat spotjes bewonderd kunnen worden. Gelukkig is het museum alleen ’s middags open, want op een donkere morgen zou het moeilijk worden om nog iets te zien.
Het gebrek aan bijschriften wordt ruimschoots verholpen door de curator, een Amerikaan die goed Nederlands spreekt, en door de suppoost, een Franse Ph.D. studente die goed Engels spreekt. De uitleg moet wel steeds gevraagd worden, wat een zekere vrijheid aan de bezoeker geeft, maar ook het risico met zich meebrengt dat men met minder informatie het museum verlaat dan men misschien had willen hebben. De beperkte ruimte maakt een zekere doorstroom ook noodzakelijk: men blijft zelden langer dan een half uur, en vijftien minuten lijkt de regel te zijn. Wie echter de moeite neemt om door te vragen, kan er veel zien en leren.
De pelgrims dus, de paar honderd Engelsen die in 1609 hun land ontvluchtten om redenen van geloof en zich in Leiden vestigden, waar de bevolking zo uitgedund was door de oorlog met Spanje dat iedereen welkom was en meteen aan het werk kon. Eenderde van de bevolking was vluchteling in die tijd: Fransen, Vlamingen en dus Engelsen, tot de oorlog opnieuw begon, in 1621. Toen namen ze de wijk naar Amerika, waar ze de ‘Founding Fathers’ van New England werden.
Het huis in de Beschuitsteeg mag dan nooit een pelgrim gehuisvest hebben en de objecten mogen dan eerder van het tijdperk komen dan van de pelgrims zelf, wat het museum een bezoek meer dan waard maakt, zijn de andere bezoekers, de Amerikanen die er op ‘pelgrimage’ komen om de Nederlandse kant van hun geschiedenis te zien. Van de Nieuwe Wereld terug naar het oude Leiden kan tot gesprekken leiden die zeker zo boeiend zijn als de zestiende-eeuwse Bijbel of het vijftiende-eeuwse kruisvaandel: hun aanwezigheid maakt van het kleine museum een huis van levende en sprekende herinnering.