Een weduwe begraaft haar enige zoon. Het leven van de vrouw lijkt ten einde. Tot Tineke Renkema ziet hoe Jezus zich om haar (en de zoon) bekommert. Dan verandert alles.
Meditatie over Lucas 7: 11-17: ‘Jongeman, ik zeg je: sta op!’
Jezus trekt met zijn leerlingen rond in Galilea. Ik zie dat heel veel enthousiaste mensen met hem meelopen. Het is een hele mensenstoet, vol van verwachting, vol van leven. Vol van ‘zie ik ga iets nieuws beginnen, het is al begonnen, zie je het niet?’. Ze zijn onderweg naar de stad Naïn.
Daar, dicht bij de stadspoort, zie ik een andere stoet. Ze bewegen zich in tegenovergestelde richting. Als ik goed kijk, zie ik dat het een rouwstoet is. Veel huilende mensen rond een baar waarop een dode jongen ligt, de enige zoon van een weduwe.
Twee groepen mensen, niet alleen zich in tegengestelde richting bewegend in en uit de stad, maar ook met volkomen tegengestelde gemoedsbewegingen. De ene stoet vol van leven, de ander bezet door de dood.
Ik stel mezelf de vraag: tot welke stoet behoor ik? Ik wil me daarbij niet laten leiden waar ik graag bij zou horen, maar hoe het werkelijk is. Want ja, ik weet het inmiddels wel, juist op de plaats waar ik echt ben, kan ik worden geraakt. Maar eerst wil ik het verhaal binnengaan.
De ene stoet vol van leven, de ander bezet door de dood.
Als eerste zie ik de weduwe uit het verhaal voor me. Ik realiseer mij hoe haar hele toekomst op het spel staat. Ze heeft eerst haar man en nu ook haar zoon aan het leven verloren. Alles is haar ontvallen. Alles wat haar leven nog zin en betekenis gaf, wat nog enig perspectief bood.
Ik kan me heel goed voorstellen dat, in haar beleving, haar leven voorbij is. Dat haar leven sterft aan deze dood. Ik stel me voor hoe zij gebogen loopt, haar ogen naar de grond gericht. Ze heeft geen oog voor iets of iemand. Ze lijkt in haar wanhoop volkomen opgesloten met al die mensen om haar heen, die met haar meehuilen. Het is een weg ten dode.
En dan ontmoet deze rouwstoet in de stadspoort die andere stoet met Jezus. Als ik naar Jezus kijk, zie ik dat zijn ogen haar zien en dat hij diep bewogen wordt door deze weduwe. Ik weet dat het gebruikelijk is een stuk mee te lopen wanneer je een rouwstoet tegenkomt. Maar dat doet Jezus niet. Hij blijft staan. En ik hoor hem tegen haar zeggen: ‘Ween niet’. Hij zal toch niet bedoelen dat zij geen verdriet zou mogen hebben en dat niet zou mogen uiten? En toch, hij zegt het.
Als ik naar Jezus kijk, zie ik dat zijn ogen haar zien en dat hij diep bewogen wordt door deze weduwe.
Wat zou dat betekenen? Ik heb niet onmiddellijk een antwoord. Dan zie ik dat hij niet alleen zegt ‘ween niet’, maar ook de baar aanraakt. Dat kan toch niet, dat maakt hem toch onrein? En toch, hij doet het.
Op dat moment staan de dragers van de baar stil. Ik besef opeens: in plaats van meelopen met die stoet, stelt Jezus zich er als het ware tegenover. Hij gaat niet mee in deze beweging ten dode. Alles in hem verzet zich tegen een leven dat doodloopt, tegen doodgaan aan de dood. Ik stel me voor (het is maar een gedachte) dat op dat moment de vrouw zich uit haar gebogenheid opricht en hem aankijkt. Oog in oog staat zij nu met hem, met alles wat leeft in haar hart en zo de afgeslotenheid voorbij. En dan klinkt dat woord ‘opstaan’ uit de mond van Jezus; opstaan tegen de dood en het dodende. Het leven springt op, keert terug en wordt teruggegeven.
En dan klinkt dat woord ‘opstaan’ uit de mond van Jezus
Oog in oog staan, dat blijf ik voor me zien. Laat ik mij roepen door die A(a)nder uit mijn afgeslotenheid, uit mijn gebogenheid, als het nacht is om mij heen, in mij? Geef ik me over aan die beweging ten leven?
Ik weet mij door hem uitgenodigd om het spoor van zijn bewogenheid te volgen, er niet aan voorbij te gaan, maar in opstand te komen, overal waar ik leven zie dat doodloopt.
Mensenkind: sta op!
Tineke Renkema-Boersma is psychotherapeut en geestelijk begeleider. Zij is lid van de gemeenschap De Hooge Berkt in Bergeijk.