In de film Gifted ziet Bert Daelemans dat kleine dingen ons diep kunnen troosten. Hij kauwt op een wonderlijke scène en herinnert zich een wijze les over geestelijk leven.
Af en toe trakteert een film op een heuse verrassing. In Gifted (Marc Webb, 2017) troont Frank zijn 7-jarig nichtje Mary, die hij opvoedt sinds het overlijden van haar moeder, mee naar wat verrassend de wachtzaal van een ziekenhuis blijkt te zijn. Dit is zijn antwoord op haar verdriet en teleurstelling, nu zij ontdekt heft dat haar vader in de stad is maar niet eens naar haar heeft gevraagd.
Ze wachten reeds enkele uren in stilte en Mary is in slaap gevallen. Zij, net als de kijker, weet niet wat zij daar zijn komen doen. Plots gaat er een deur open. Een jonge vader kondigt fier aan: ‘It’s a boy’. Waarop een familie uitbundig opspringt. Mary’s gezicht klaart op en vraagt Frank: ‘Can we stay for another?’ Zij danst mee, geraakt door die aanstekelijke vreugde om een geboorte, waar zij eigenlijk niets mee te maken heeft. En toch zindert zij mee, laat zij zich meesleuren door de vreugde, niet door het verdriet; het gemis van haar biologische vader, de verbeten woede van verlatenheid, de vreselijke gedachte van niet gewild, niet geliefd te zijn.
Zij danst mee, geraakt door die aanstekelijke vreugde om een geboorte, waar zij eigenlijk niets mee te maken heeft
Dit pareltje van enkele minuten, wij gaan er allicht te vlug aan voorbij. Er wordt zeer weinig gesproken, en toch wordt er zoveel gezegd. Frank brengt Mary – in ignatiaanse termen – van troosteloosheid tot troost. Hij doet dat niet door iets te zeggen (woorden helpen niet) of door haar met een teddybeer of wat snoep te sussen, maar door haar iets bijzonders te laten ervaren, en door dat samen te doen.
Frank komt met lege handen. Hij moet ook wachten. Wat hij geeft, heeft hij niet. Wat een prachtige metafoor voor het (geestelijke) ouderschap. Dit is ook een metafoor voor de priester, die niets anders doet bij de sacramenten. Troost, ach, troost mijn volk! (Jes 40,1,) hoor ik God nog steeds fluisteren sinds mijn priesterwijding.
Het kleine dat ons leven geeft duurt vaak jaren om te ontvouwen, als een kiem die nog groeien en bloeien moet om vruchten te dragen.
Dan denk ik terug aan wat een geestelijk begeleidster mij ooit op het hart drukte: ga terug, blijf hangen, daar waar je troost vindt. Het kleine dat ons leven geeft duurt vaak jaren om te ontvouwen, als een kiem die nog groeien en bloeien moet om vruchten te dragen. Het zijn knooppunten die je raken als mens in je totaliteit van lichaam en ziel. Maar in ons steeds vlugger bestaan gaan wij er doorgaans aan voorbij, zodat het geen wortel schiet.
In deze scène herken ik het ignatiaanse adagio agere contra (handelen tegen). Wie in troosteloosheid is dient daar, met veel zachtheid, tegen in te gaan. En dit niet recht op de stier af, maar zijdelings. Mary heeft Frank nodig om open te kunnen bloeien, om te kunnen ontvouwen: van die scène waar zij, gewond, op zichzelf is geplooid, tot wanneer zij opspringt en danst en anderen wil laten delen in haar vreugde – die aanstekelijke vreugde van een ander. Wij hebben elkaar nodig om meegetroond te worden naar een wachtzaal waar het wonder geschiedt.