Een vloek kan een prima uitlaatklep zijn als je geërgerd bent. Maar ons vloeken wordt steeds obscener en grover. En dat is volgens Guido Dierickx gevaarlijk.
Amerikaanse psychologen hebben becijferd wat wij al lang vermoedden. In de Engelstalige literaire werken en scenario’s is het aantal vloekwoorden tussen 1950 en 2008 enorm toegenomen. Ze zijn ook veel grover en veel obscener geworden. De vloekwoorden die zij telden zijn de zeven vloeken die gelden als de meest vulgaire, althans volgens de normen die golden enkele tientallen jaren geleden.
Het gaat om vloeken die wij vroeger enkel durfden gebruiken als we alleen in de wagen zaten, te midden van een hardnekkige file.
Dus geen halfzachte krachttermen zoals sapristi of verdomd. Ook niet de scheldwoorden van kapitein Haddock in de albums van Kuifje. Het gaat om vloeken die wij vroeger enkel durfden gebruiken als we alleen in de wagen zaten, te midden van een hardnekkige file, zonder dat iemand ze kon horen. Maar nu worden ze in het publiek gegooid en op vele exemplaren verspreid. Sommige van deze vloeken die nu courant gebruikt worden, zoals shit, ken ik al lang. Andere versta ik pas sinds enkele jaren en één enkele nog altijd niet.
De onderzoekers spreken zelf geen oordeel uit over deze evolutie in de grensoverschrijdende en o zo invloedrijke Angelsaksische cultuur. Wel bedachten zij er een deftige naam voor. Ze zien die als één symptoom van de ruimere evolutie naar ‘expressief individualisme’. Individuen voelen zich nu minder geremd door culturele taboes om uitdrukking te geven aan hun voorheen onderdrukte emotionele impulsen. Is dat niet gezond te noemen? Misschien wijst de keuze van de nieuwe vloekwoorden zelfs op een vooruitgang.
Misschien wijst de keuze van de nieuwe vloekwoorden zelfs op een vooruitgang.
Vroeger hadden vloekwoorden dikwijls een theologische achtergrond en kon men in het ooit gebruikelijke godverdomme (of nondedju, nom de Dieu) een overtreding van het tweede gebod ontwaren. Die zijn nu vervangen door termen die teruggaan op de anale fase van onze kindertijd. (Zeg ik dit netjes genoeg?)
Anderen vinden deze culturele verschuiving zorgwekkend. Ze maakt de dialoog tussen personages, in de fictie en in de realiteit, op de duur bijzonder saai. Het is erg als een groot acteur zoals Robert de Niro een gangster moet spelen die zijn tegenspeler telkens weer te lijf gaat met het f**k-woord. Van een gangster kan je zulke beperkte woordkeuze nog verdragen. Maar wat als Kevin Spacey in de rol van Amerikaanse president dat ook doet? Wat als de vriendjes op school dat ook beginnen te doen? Die mensen ontbreekt het aan zelfbeheersing, wat heel hinderlijk kan zijn, maar ook aan verbaal vermogen, wat een sociale handicap is.
Men zegt dat vloekwoorden na een tijdje verslijten en hun zeggingskracht verliezen. Wie denkt er nu nog aan de theologische achtergrond van verdomd en damned? Maar dat mag ons niet geruststellen. Want als mensen absoluut willen vloeken, zo luid en zo grof mogelijk, waarmee zullen ze dan het f**k-woord vervangen? Nee, beter zuinig om te springen met vloekwoorden. Anders verliezen ze hun expressieve waarde en laten ze geërgerde mensen woordenloos achter.
Wie denkt er nu nog aan de theologische achtergrond van verdomd en damned?
En wie weet waartoe die dan in staat zijn. Er zijn taboes die een reden van bestaan hebben. Overigens, de gangsters vertolkt door De Niro vloeken niet enkel heel veel, ze moorden ook heel veel. Vloeken is geen alternatief voor gewelddadig gedrag, eerder een voorspel.
Ten slotte nog een advies aan onze romanschrijvers die de ware, rauwe werkelijkheid willen beschrijven en daarom hun ‘levensechte’ personages hartsgrondig laten vloeken. Wees realistisch, dat wilden vroegere auteurs ook. Ik kan me geen grove vloeken herinneren in het werk van Dostojevski over zijn leven in een strafkamp. Ofwel heeft de vertaler die weggelaten, ofwel had hij die niet nodig om het meesterwerk Aantekeningen uit het dodenhuis te schrijven.