Reünies hebben iets tragisch, je ontmoet er namelijk gezellen die vrienden hadden kunnen worden. En dat is jammer omdat vriendschappen een geschenk zijn van God.
Reünies van oud-leerlingen, jaren na hun collegetijd, zijn geen banale gebeurtenissen. De eerste vraag: wie is er aanwezig en wie niet? Want aanwezig zijn is een statement. Aanwezig is wie zich durft/wil laten zien, die min of meer geslaagd is in het leven. Tijdens de reünie kunnen die geslaagden het met elkaar hebben over hun beroeps- en gezinsleven zonder zich de mindere te voelen van de anderen. En zo ze zich toch niet helemaal veilig voelen, kunnen ze beginnen over hun vakanties. Om pas daarna voorzichtig andere, meer gevoelige punten aan te snijden. Gezinsdrama’s en dergelijke laten ze liefst onbesproken. Dat laat iedereen toe achteraf met een goed gevoel weer naar huis te gaan.
Natuurlijk is er één pijnlijk onderwerp dat ter sprake dreigt te komen: de afwezigen. Wat is er met hen gebeurd? Vooral dan met de afwezigen die zich niet verontschuldigd hebben? Zijn zij overleden of ziek? Of, erger nog, hebben zij tijdens hun collegejaren zulke akelige ervaringen opgedaan dat ze daaraan niet herinnerd willen worden? Zou het kunnen dat wij, de aanwezigen, hen afgestoten hebben? Bijzonder akelig als die gedachte bij de aanwezigen zou opkomen.
Of, erger nog, hebben zij tijdens hun collegejaren zulke akelige ervaringen opgedaan dat ze daaraan niet herinnerd willen worden?
Maar die gedachte wordt meteen onderdrukt. Tijdens dergelijke reünie overheerst een zeker triomfalisme. Zijn wij niet de overlevenden, de leerlingen die jarenlang in hetzelfde schuitje hebben gezeten en na jaren van welslagen vaste voet aan wal hebben gezet? Dat triomfalisme is echter niet helemaal onvermengd. Want afwezig zijn niet alleen oud-leerlingen waarvan wij ons de naam herinneren en waarnaar wij navraag kunnen doen.
Maar ook de vele naamlozen die al vroeger uit ons gezichtsveld verdwenen zijn. Wie herinnert zich nog die medeleerling die altijd zo miserabel gekleed was? Wie herinnert zich nog die andere die geen woord sprak en afgezonderd in zijn hoekje zat? Wij zijn ze vergeten, wij zijn zelfs vergeten dat wij ze vergeten zijn. Wisten wij veel dat ook zij kinderen Gods waren? Wij hebben de kans gemist om ze te leren kennen. Jammer, heel jammer.
Dat leer je er: mensen zijn als schepen die elkaar voorbijvaren in de nacht
Een reünie kan niet anders dan tegenstrijdige gevoelens oproepen. Je ontmoet er gezellen van weleer die je vrienden hadden kunnen worden maar het niet geworden zijn. Je mist er de afwezigen die je eigenlijk nooit echt ontmoet hebt. Een reünie herinnert je aan mensen die voorbij zijn gekomen en die niet terugkomen. Dat leer je er: mensen zijn als schepen die elkaar voorbijvaren in de nacht, die met elkaar signalen uitwisselen wanneer ze op dezelfde hoogte komen en die daarna hun eigen kant uit te varen.
Daarom blijft er daarna iets onbehaaglijks hangen. Uit de ontmoetingen van toen konden vriendschappen groeien die de tijd trotseren, hechte vriendschappen. Dergelijke vriendschappen zijn kostbaar. Als ze tot stand zijn gekomen, is het een plicht ze in ere te houden als een geschenk van God. Maar ze zijn zeldzaam. Doorgaans zijn ze niet tot stand gekomen. Dergelijke reünie herinnert ons aan de vele kansen op ontmoetingen die wij in de loop van ons leven achteloos voorbij lieten gaan. In plaats van de Emmaüsgangers na te zeggen: “Blijf bij ons, want de dag loopt ten einde en het is al laat.”