Het ‘priesterschap van alle gelovigen’ krijgt sinds Vaticanum II bijzondere nadruk in de katholieke Kerk. Daarmee grijpt men terug op een oude, haast vergeten traditie. Deel 4 van het feuilleton over het Tweede Vaticaanse Concilie.
Terugkijkend op het Tweede Vaticaanse concilie vallen enkele zaken bijzonder op. Allereerst dat sommige deelnemers zich vasthechtten aan de traditie, met name de traditie van de twee, drie eeuwen ervoor, maar dat andere deelnemers nog veel verder teruggrepen: naar de eerste eeuwen van de geschiedenis van het christendom, een enigszins vergeten traditie, die echter steeds meer relevantie kreeg.
Dit laatste werd samengevat met het woord ‘herbronning’, waaronder men verstond terug naar de werkelijke bronnen van het begin, waaruit ideeën te voorschijn kwamen die in de vergetelheid waren geraakt. Tegelijk werd aan degenen die terug wilden naar alleen de latere traditie de grond enigszins onder de voeten weggenomen. Herbronning werd een van de voornaamste drijfveren van het concilie, waarmee verschillende schema’s op een ander fundament steunden dan aanvankelijk het geval was. Dat heeft de uitkomst van het concilie verrijkt.
Tegelijk bleek dat met name het schema over de liturgie voortbouwde op wat reeds in de kern aanwezig was binnen de naoorlogse Kerk, maar nog geen vorm had gevonden. Gaandeweg werd men zich bewust dat ontwikkelingen in de wereld steeds sneller verliepen, door snel groeiende communicatiemogelijkheden, en dat men kon voortbouwen op ontwikkelingen die reeds hadden plaatsgevonden. Een van de resultaten daarvan is dat de Kerk zich niet langer afzijdig kon houden van een ‘boze’ wereld, maar zich toe ging wenden naar een ‘open’ wereld.
De schema’s bestonden meestal uit aanbevelingen, op positieve toon gesteld
Zo kreeg ook het ‘algemeen priesterschap’ van alle gelovigen, tot dan toe slechts sporadisch aanwezig, een grotere aandacht, naarmate leken zich steeds meer gingen scholen, en niet langer tot de stilzwijgende kudde konden worden gerekend. Een gevolg daarvan was het onderscheid dat gemaakt werd tussen ‘sacerdos’, een priester als behorend tot de kerkelijke stand, en ‘presbyter’, een allen omvattend priesterschap, door gelovigen op verschillende wijze vorm gegeven. Steeds meer bleek dat de oude tekstboeken, gebruikt op seminaries, niet meer voldeden aan wat de kerk eiste van haar bedienaren. Zij waren gestoeld op vaststaande filosofische en kerkrechtelijke systemen, terwijl een nieuwe denkwijze en een nieuw waardensysteem nodig bleken.
Een minderheid binnen het concilie bleef zich hardnekkig daartegen verzetten, bang dat zodoende een zogenaamd eeuwenlang gevestigde traditie verloren ging, tot schade van de Kerk. In het concilie ging het van het begin af aan tussen twee groepen: een meerderheid van progressief ingestelde bisschoppen en een minderheid van meer conservatief ingestelde bisschoppen. Op hun manier trachtten de pausen daartussen te bemiddelen: paus Johannes XXIII kwam alleen tussenbeide als dat strikt noodzakelijk was, maar paus Paulus VI begon zich steeds meer met het concilie te bemoeien naarmate de tijd verstreek, waarbij bleek dat hij nooit helemaal duidelijk partij koos voor de ene of de andere stroming.
Een ander duidelijk verschil van dit concilie met de voorgaande concilies was dat er bijna nooit iets veroordeeld werd. De enige veroordeling waar bijna allen achter stonden was het verwerpen van de idee van een ‘rechtvaardige oorlog’. Voor de rest bestonden de schema’s meestal uit aanbevelingen, op positieve toon gesteld. Opvallend was de stijl waarin alles gegoten werd. Het was geen stijl van recht en veroordeling, maar van beroep op het geweten; een ‘pastorale’ stijl.
1. Een gespannen start – 2. Verwarring over de liturgie – 3. Hete hangijzers – 4. Herbronning en vernieuwing – 5. De taal van het concilie – 6. Seculier? – 7. De ‘verrechtsing’ van de Kerk – 8. De gezagscrisis – 9. Het heil van de Kerk.