In zijn geschriften en tekeningen liet Guus van Hemert een eigenzinnige wijze van mens-zijn en christen-zijn zien. Het slotdeel van een reeks herinneringen aan deze markante jezuïet.
In december 1982 werd Een manier van christen zijn gepubliceerd. Een bundeling van 62 beschouwingen, gedeeltelijk verschenen in Trouw en De Tijd en aangevuld met 17 nog niet verschenen artikelen. Door de stukken te rangschikken in zes thema’s is toch een samenhangend geheel ontstaan en een boek van ruim 250 bladzijden. De reacties hierop heeft Van Hemert in een map bewaard met daarin recensies, correspondentie en het contact met Gooi en Sticht waar zijn boek werd uitgegeven.
Begin februari 1983 meldde de uitgeverij dat er ongeveer 725 exemplaren waren verkocht. 28 februari heet het: “Langzamerhand komen de eerste recensies binnenrollen. Zoiets heeft altijd wat tijd nodig en je kunt nu eenmaal niet dwingen.” Een kort bericht van 28 april vermeldt: “We zijn de 900 exemplaren gepasseerd. Goed hè.” 10 juni blijkt de helft van de oplage verkocht, 1250 exemplaren. Daarna valt de correspondentie stil, tot een brief van 14 april ’87 laat weten: “De verkoop van uw boek ‘Een manier van christen zijn’ is de afgelopen jaren dusdanig teruggelopen dat we hebben moeten besluiten de nog liggende voorraad, beneden de kostprijs, als partij ineens te verkopen.” Guus krijgt de gelegenheid nog exemplaren te kopen voor f 6,- en zonder verzendkosten.
In het jaar van verschijnen, 1983, had de redactie van Gooi en Sticht gemeld: “Zo gauw de eerste recensie er is, volgen er meer.” Inderdaad, van maart tot september verschenen er korte tot uitgebreide besprekingen, in kranten, weekbladen, via de KRO-radio en een lang interview in het Brabants Dagblad. Al die aandacht, overwegend waarderend, kwam uit katholieke of oecumenische hoek. Onder de briefschrijvers veel medebroeders, allemaal positief. Sommige brievenschrijfsters wezen zijn benadering van de celibaatsbeleving af. “Ik kan de klerikale gedachtenkronkels niet goed meer volgen. (…) Het spijt me dat ik niet altijd ‘ja’ of ‘misschien’ kan verkopen, maar soms een hartgrondig ‘nee’.”
In een concept van een antwoord schrijft Guus: “U vraagt hoe ik het celibaat zie. Niet zoveel anders dan u. Alleen leg ik er graag ook de nadruk op dat, als iemand in een situatie van partnerschap ge-raakt, daarmee zijn vorige trouw aan religieuze groep of pastoraat niet zomaar vervalt. In De Heraut van mei/juni 1979 heb ik dat genoemd ‘zich niet te snel uit zijn/haar levensstaat laten ‘wegprovoceren’ door zichzelf of anderen. Daarvoor is de eerste roeping te kostbaar.”
Van die eerste roeping ‘elkaar inspireren naar de anderen toe’ getuigen de meeste beschouwingen van zijn boek. Ze geven zicht op Guus’ manier van christen zijn, een niet statische manier. Hij laat je telkens anders kijken en denken. De verschillende thema’s illustreren dat. In zijn inleiding zegt hij het zo: “Schrijven is niet alleen zeggen wat je weet. Het is zelf een manier van te weten komen. En de fase waarin de ontdekkingen dan verzameld worden tot één boek, blijkt weer een nieuwe bewustwording.”
Of zoals Okke Jager in het voorwoord schrijft: “De vrijheid van de christenmens komt bij hem tot uiting in de volstrekte afwezigheid van krampachtige aanstellerij. De vuist is voor hem een ontkenning van de hand. Hij kent het spel als een vorm van mens-zijn en het lichaam als een kruispunt van telkens nieuwe betekenissen en relaties. Zelfs iedere plant is voor hem een gebeurtenis.”
Graag had ik van Guus gehoord hoe hij zelf na bijna dertig jaar zou denken over zijn boek. De vier artikelen over de vernieuwingen in 1962, 1972, ’77 en ’82 vind ik na herlezing nog even verhelderend als destijds – een documentaire die je inspireert tot volhouden en doorgeven.
Meer dan bij de eerste lezing heb ik genoten van zijn vele illustraties. Ze vormen een dagboek op zichzelf. Hoeveel te meer geldt dit voor zijn schetsboeken. Vol landschappen, gebouwen, mensen; één non-stop film van zijn manier van christen zijn, of anders gezegd van mens-zijn, of weer anders: van zijn leven en zijn.