Een kruidenier, meer winkeliers had je niet in de straat waarin Guido Dierickx opgroeide. Hij kon het hoofd niet boven water houden. Je haalt er je schouders over op. Totdat je een keer gaat nadenken over wat daar werkelijk gebeurde.
In mijn jonge jaren woonde ik in een zijstraat van een zijstraat van de grote winkelstraat. In onze straat enkel saaie, nette rijhuizen. Geen enkele winkel. Behalve op de hoek, daar had zich sinds kort een kruidenier ingeplant. Iemand van het platteland die in de grote stad zijn geluk kwam beproeven. Geluk zou hij nodig hebben, want tot grote investeringen was hij kennelijk niet in staat. Voor zover ik mij herinner verkocht hij één soort aardappelen, wat groenten en één soort (uiteraard Hollandse) kaas. Voor de minder essentiële en de meer verfijnde voedingswaren moesten we naar de grote winkelstraat.
Lang heeft die kruidenier het niet volgehouden. De onbarmhartige wet van vraag en aanbod, weet je wel. Na enkele jaren werd zijn plaats ingenomen door een café van het luidruchtige type. En ook dat heeft het niet lang volgehouden. Toen was er in onze straat geen plek meer die iets van een publieke ruimte had. Toen begonnen wij pas echt te beseffen wat wij met onze kruidenier verloren hadden. En begonnen wij deernis met hem te voelen. Hij was te klein geweest om het te maken in de grote stad.
Toen begonnen wij pas echt te beseffen wat wij met onze kruidenier verloren hadden.
Trouwens, vanaf het begin werd gefluisterd dat de kruidenier ’s nachts moest bijklussen als glasblazer om rond te komen. Glasblazer, een bij uitstek ongezond beroep, zeker voor die lange, graatmagere man met kennelijk een geringe longinhoud. Zijn echtgenote zag er weliswaar uit als een gezonde, ronde boerin, maar ook zij had blijkbaar niet de middelen, noch de ambitie om zich aan te passen aan onze stedelijke schoonheidsidealen.
Wij hadden die kruidenier meer moeten steunen. Zijn winkeltje was meer dan een winkeltje. Het was waar dat je er niet veel kon kopen en dat de aarde van de Kempen er nog aan de aardappelen kleefde. Maar je kon er een praatje maken met de buren die toen voor hun kleine aankopen niet naar de supermarkt verderop in de grote winkelstraat wilden lopen. Wat hebben wij daar meegemaakt? Meer dan een kleine kruidenier die verdrongen werd door grote supermarkten. Wij zijn daar getuige geweest van de verschraling van ons buurtleven. Dat winkeltje was een beetje ons buurtcentrum. Dat latere café kon op die functie geen aanspraak maken. Daar kwamen alleen vreemde vogels die met hun lawaai de buurtbewoners op afstand hielden.
Hoe hebben de overblijvende, dikwijls oudere buurtbewoners die grote verschraling overleefd?
Ook andere uitingen van ons buurtleven zijn later verschraald. Oude mensen zaten niet langer in hun stoel op de stoep om de voorbijgangers te groeten. De straat werd een parking voor wagens die hun bestuurders elders niet kwijt geraakten.
Het koor van de naburige parochiekerk heeft het iets langer volgehouden, totdat het te dun en te vals begon te klinken. En totdat zelfs de parochiekerk, aan het andere uiteinde van de straat, werd opgedoekt. Hoe hebben de overblijvende, dikwijls oudere buurtbewoners die grote verschraling overleefd? Hebben zij zich kunnen aansluiten bij hun familiaal leven, bij het verenigingsleven elders in de stad? Of voelen zij zich nu heel eenzaam, zoals blijkt uit de akelige statistieken ter zake. En uit de treurnis van vele zielzorgers die we nu psychologen en wijkwerkers noemen