Wie stelt Jezus aan als sleutelbewaarder van het rijk der hemelen? ‘Liever een falende, ongeletterde leerling dan een zelfverzekerde, geleerde betweter.’
Het heeft iets komisch, om niet te zeggen ironisch, om Petrus de ‘rots’ te noemen. Van wat wij weten van Petrus past de naam ‘drijfzand’ beter. We zouden hem al helemaal niet de sleutels van het koninkrijk Gods toevertrouwen.
Hij mag dan een ijverige leerling zijn, die Jezus met hart en ziel wil volgen, toch kennen wij vooral zijn gebreken. Als Jezus hem uitnodigt over het water naar hem toe te komen, lukt dat maar even. Hij zinkt zodra de angst voor de storm de boventoon voert. Kleingelovige, waarom heb je getwijfeld?’, vraagt Jezus.
Als Jezus in Gethsemane zijn vrienden het hardst nodig heeft, vindt Hij ze slapend. Ook Petrus. Hij is er niet voor Hem. Kort daarna, als het erop aankomt, verloochent Petrus zijn Heer. En dan hebben we het nog niets eens over de keren dat Petrus in gesprekken met Jezus vooral blijk geeft er helemaal niets van te snappen.
We zouden hem al helemaal niet de sleutels van het koninkrijk Gods toevertrouwen
Petrus is niet bepaald het rolmodel om je aan te spiegelen. Hij is eerder een goedbedoelende maar falende leerling. Waarom kiest Jezus juist hem uit als de rots op wie Hij zijn kerk wil bouwen? Onbegrijpelijk toch? Of niet?
Elders in het evangelie valt Jezus tegen farizeeën en schriftgeleerden uit dat zij het koninkrijk der hemelen voor de mensen sluiten. Deze theologisch onderlegde mannen voelen zich heer en meester over de joodse wetten en tradities. Ze manen een ieder zich daaraan te onderwerpen. Zij menen de waarheid in pacht te hebben en denken anderen te mogen (ver)oordelen.
Hij zal, zichzelf kennende, mild en barmhartig zijn.
Jezus vertrouwt liever de sleutels van het Koninkrijk toe aan iemand die kwetsbaar is en geen macht nastreeft. Die de Messias (h)erkent en niets liever wil dan Hem dienen en navolgen. Zo iemand is geschikt anderen op weg te helpen, hun schroom te laten varen. Hij zal, zichzelf kennende, mild en barmhartig zijn. Liever een falende, ongeletterde leerling dan een zelfverzekerde, geleerde betweter.
Eigenlijk kan Petrus zich nergens op beroepen. Hij faalt en verloochent. Zelfs zijn geloofsuitspraak dat Jezus de Messias is, de Zoon van de levende God, heeft hij niet aan zichzelf te danken. Die is hem door de hemelse Vader ingegeven.
Petrus hoeft dus niet op zijn eigen kracht en geloof te vertrouwen. Hij mag vertrouwen op de kracht en het geloof dat de Levende hem ingeeft. Hij zal ontvangen wat nodig is om zijn roeping uit te voeren: een bevlogen en standvastige leider van de christengemeenschap.
Jezus propageert geen starre, versteende God
Jezus propageert geen starre, versteende God, geen instituut, geen ongenaakbare wet. Wel een levende God met wie verbinding en relatie mogelijk is. Tegen wie we Vader mogen zeggen. Een Vader die met ons bezielt is, ook al zijn we als drijfzand, verzinken we soms hopeloos in ongeloof.
We mogen ons aan Petrus optrekken. Per slot herkennen velen zichzelf in hem: soms geestdriftig, goedbedoelend en vol Godsvertrouwen. Dan weer dwalend, door twijfel overmand, rusteloos, teleurgesteld en bang.
Gelukkig is de sleutelbewaarder van het rijk der hemelen geen haar beter. En in hem legt Jezus zijn vertrouwen. Het (h)erkennen van de Messias en het verlangen Hem te volgen is voldoende, biddend: ‘Heer, ik geloof, kom mijn ongeloof te hulp’.
Als wij dreigen te zinken, grijpt Hij onze hand. Hij vergeeft en bemoedigt, stelt in ons Zijn vertrouwen. En wij, kleingelovigen, die er vaak niets van snappen, durven wij het aan te vertrouwen op Hem?