Bidden is voor Dries van den Akker altijd een worsteling geweest. Wat hij ook probeerde, niets leek te bevredigen. Tot hij plotseling tot een inzicht kwam.
Sinds het noviciaat heb ik altijd naar een geordend gebedsleven verlangd. Tegelijk is dat gek. In het noviciaat begonnen we de dag met een uur meditatie, in stilte, op je knieën, achter je bureautje. Een meditatieboekje bij de hand om mij goede gedachten in te geven. Ik heb die uren als heel moeizaam ervaren. Ik ben geen stilzitter.
In de tijd dat ik studeerde probeerde ik aanknopingspunten te vinden in de studie voor mijn meditatie. Op zich een goede gedachte. Maar ik kreeg er geen orde en regelmaat in. Bidden bleef moeizaam.
Toen ik les begon te geven op de basisschool gebruikte ik de meditatietijd om lessen voor te bereiden over mooie godsdienstige onderwerpen. Om op sprankelende ideeën te komen. Die kwamen er ook. En enige tijd kon ik de illusie hebben dat ik mij het geheim van bidden begon eigen te maken. Tot mij de gedachte inviel dat ik eigenlijk niet bad tot eer van God, maar eerder van mijzelf. Mijn gebed was niet gratis. En ik was weer terug bij af.
Zelfs als ik tijd genoeg had, kreeg ik het niet voor elkaar een aaneengesloten tijd door te brengen voor God alleen. Een geestelijk leidsman zei dat het voldoende was als ik mijn tijd aan God gaf. Ongeacht wat er in die tijd gebeurde. Maar het voelde onvoldoende. Het bracht mij niets. Een geordend gebedsleven: mooi, maar het was mij niet gegeven.
Een geestelijk leidsman zei dat het voldoende was als ik mijn tijd aan God gaf.
Ik hoorde hoe anderen baden, en was er jaloers op. Ik las boeken over bidden, en kwam bij elk boek tot de pijnlijke ontdekking dat het bij mij zo niet ging.
Ik herkende mij nog het meest in Theresia van Lisieux. Ook zij las de boeken van de grote bidders. En kwam er achter dat die boeken veel te hoog voor haar waren. Zij vergeleek ze met de treden van de trap die te hoog zijn voor de kleine peuter die zij was. Ja, zo voelde ik mij ook, als het over gebed ging.
‘Maar tegenwoordig heb je huizen met een lift erin’, schrijft Theresia in de negentiger jaren van de negentiende eeuw. ‘Zou er in het gebedsleven ook zoiets bestaan?’ Zij vond wat zij zocht bij Jesaja. Dat God zich vergelijkt met een moeder die haar kind nooit vergeet. Met een sterke vader die het kind van de grond optilt en in zijn armen neemt. Zij liet zich door God optillen. De lift in het gebedsleven.
Hoe deed zij dat? Schrijft ze nergens. Ik kwam er pas achter hoe dat ging, toen ik ontdekte dat ik aan ‘gebedsleven’ spontaan allerlei eisen en voorwaarden verbond. Het was pas goed als… Bidden moet zus en zo. Al die verborgen verwachtingen die zich als hindernissen opwerpen.
Ik dacht terug aan de tijd vóór mijn intrede bij de jezuïeten. Als jongen bad ik vaak spontaan. Op de fiets naar school. Op het voetbalveld. Ik was keeper en bad dat onze rechtsbuiten dat doelpunt zou maken. ’s Avonds in bed onder de dekens. Het gebed wás er gewoon. En ik bad. Onbekommerd.
Misschien was dat eeuwigdurende verlangen naar een geordend gebedsleven… misschien wás dat wel gebed. Zoals Paulus schrijft: ‘De Geest bidt in ons…’
Al die verborgen verwachtingen die zich als hindernissen opwerpen.
Ik zag het voor mijn ogen gebeuren, toen ik in de Sinterklaastijd als Sint een gezin bezocht. Bij het binnenkomen drukte de moeder mij een cadeautje in handen: ‘Sint, dat is voor Marieke.’ Marieke bleek de jongste dochter van vier. Na de gebruikelijke plichtplegingen vroeg Sint aan Piet: ‘En hebben wij voor Marieke ook een cadeautje meegebracht?’ ‘Ja, Sint.’ Ik overhandigde het cadeautje. Ergens op de achtergrond siste een tante of een oma: ‘En wat zég je dan tegen Sinterklaas?’ Het kind mompelde bedeesd: ‘Dank u wel, Sinterklaas.’ Maar bij het uitpakken bleek het cadeautje zo goed getroffen dat het kind alles om zich heen vergat en gelukzalig opging in haar cadeautje.
Het was alsof het geheim van bidden daar voor mijn ogen werd ontsluierd. Niet het plichtmatig ‘dankjewel’ is gebed, maar het genieten van het cadeautje zelf. ‘Het’ wás er al. Als ik daar op vertrouwde, was het genoeg. Sindsdien begin ik gebedssessies altijd met enige ogenblikken stilte: ‘Ik neem plaats voor God Onze Heer, die met vriendelijkheid naar mij kijkt.’ Leef door de dag (en de nacht!) in het vertrouwen dat Hij om mij heen is. Hij is gebed. Niet ik.
Dit is een aflevering van onze serie over het gebedsleven van mensen. Bekijk hier alle afleveringen.