In deze tijd confronteert de kerk ons met een groot aantal passages uit het boek Jesaja. Niet voor niets, meent Jesajakenner Wim Beuken. Maar wat is Jesaja eigenlijk voor een boek?
Het boek Jesaja is meer dan een boek in de gebruikelijke zin. Het is een Hebreeuws geschrift waaraan ruim vierhonderd jaar is gewerkt. De aanzet ervan ligt bij een profeet genaamd Jesjajahoe (‘God redt’). De voortgang van Jesaja ligt bij latere profeten onder zijn naam en in zijn traditie en de afronding bij een gilde van schrijvers in Jeruzalem (van ongeveer 740 v. Chr. tot ongeveer 300 v. Chr.).
Het Midden-Oosten zag in die tijd enige wereldomvattende rijken met hun culturen komen en gaan: Assyrië, Babylonië, Perzië en het Griekse Macedonië. Van de twee kleine rijken waaruit Israel bestond, verdween het noordelijke en leefde alleen het zuidelijke als Juda voort.
Het bouwplan en de bouwstijl zijn voortdurend bijgesteld, en toch straalt het geheel eenheid uit
Ruwweg weerspiegelt het boek Jesaja dit proces in zijn drie delen: de bijna-ondergang van Gods volk onder de Assyrische overmacht (Jesaja 1-39), de met twijfel omgeven terugkeer van ballingen uit Babel (Jesaja 40-54) en het herstel van Jeruzalem en de tempel voor de echte eredienst van God (Jesaja 55-66). Het boek vormt een samenhangend getuigenis van hoe God deze lotgevallen van zijn volk stuurde en tevens welke toekomst hij daarmee voor het nageslacht heeft bereid. Die geschiedenis berust op de trouw van Israëls God, die zelfs het falen van zijn volk in zijn eigen trouw verwerkt.
Deze drie beelden van het boek spreken aan, zij delen één element: de tijd roert zich. Er is verleden en er is toekomst, want er is veerkracht. Wie aan het laatste twijfelen moeten rondkijken en luisteren. Een kathedraal overleeft beeldenstorm en ongebreidelde bouwlust, een woud overleeft kapping in dienst van economische winst, een boekerij overleeft verwaarlozing van taal en beeld als voedingsbodem van cultuur.
De ‘ingeving van de Geest’ is ontsproten aan het verzet van God zelf
Veerkracht ligt ook ten grondslag aan het boek Jesaja, zoals aan de Schriften in hun geheel. Dat heeft de Amerikaanse biblist David M. Carr betoogd met een boek onder de titel ‘Holy Resilience. The Bible’s Traumatic Origins’ (2014). De Schrift mag dan ‘woord van God’ zijn, zij is geboren uit ‘heilige veerkracht’, dat wil zeggen uit weerbarstigheid tegen onrecht en onheil. De ‘ingeving van de Geest’, die wij de Schriften toekennen, werkte uiteindelijk aan de schrijftafel, maar zij is ontsproten aan het verzet van God zelf, dat voortleeft in zijn volk, tegen het (on)recht van de sterkste.
Enige onbeduidende stammen, die zich ‘Israël’ zijn gaan noemen, hebben samen, dankzij een profetische beweging onder inspiratie van de God van Sinaï, weerstand geboden tegen het onrechtvaardige noodlot dat de loop van de gebeurtenissen hun leek op te leggen. Dit volk zou normalerwijze onder de veroveringszucht en overmacht van andere volkeren zijn verpletterd, maar het weigerde in vergetelheid te verzinken. Het beriep zich daarbij op zijn roeping om als knecht van zijn God – de Ene God van de kosmos – gerechtigheid op aarde te brengen. In deze hardnekkige visie kon het trauma van de ballingschap omslaan in energie om verder te leven (Jesaja 53).
Eigenlijk moest er beter geen einde komen aan de ballingschap van Gods volk. Er is al dikwijls beweerd dat de Romeinse keizer Constantijn, toen hij de christelijke kerk erkende (311 na Chr.), haar geen dienst bewees, omdat zij zich van toen af aan heeft geïnstalleerd in de structuur van de bestaande maatschappelijke orde met troon en altaar in nauw verbond. Dat is strijdig met de boodschap die Israël ten koste van veel lijden in de Schrift heeft vastgelegd. Die boodschap houdt vol dat elke orde van mensen uiteindelijk zal wijken voor een andere orde, die van Gods bemoeienis met de wereld, kortom zijn ‘rijk’.
Het boek Jesaja kent verschillende namen en beelden voor die bestemming, als ook voor de weg en de gidsen daarheen. Zij zijn als loopdraden door het boek heen verweven: ‘onze God’ is tegelijk krijgsman en vader; Sion wordt van verlaten hut tot een stad van licht, van verworpen vrouw tot troostende moeder; de zoon van David, eerst zonder vertrouwen in Gods bijstand, eindigt als dienaar van Gods bestel; de wereldmachten, op strijdwagens door God ontboden, brengen de ballingen met schatten terug naar Jeruzalem; het verwoeste en verlaten land wordt een vruchtbare oase, die juicht bij de komst van God als koning.
Israëls ballingschap leent zich als oersymbool van lering en verwachting
Al deze ‘acteurs’ belichamen in de verschillende contexten van het boek Jesaja bepaalde aspecten van het hele proces dat ‘ballingschap’ heet. De ondergang van de zondige wereld is daarin telkens doorzichtig naar de verwerkelijking van Gods plan met de kosmos. ‘Hemel en aarde’ horen Jesaja’s visioen nu aan (Jesaja 1:2), eenmaal vernieuwd zullen zij getuigen dat Gods volk, samen met alles wat leeft, voor zijn aangezicht standhoudt (Jesaja 66:22).
In de tijd dat de zon omkeert en het aantal jaren met één toeneemt, bezinnen mensen overal zich op de gang van de wereld tot nu toe en verder. Israëls ballingschap leent zich als oersymbool van lering en verwachting. Daarom confronteert de christelijke kerk ons in deze maanden met een groot aantal passages uit het boek Jesaja. Wie dit geschrift als één verhaal lezen, zullen verrast vaststellen dat de verwoesting van Jeruzalem nergens als een triste scène uit een oorlog wordt verteld. Op de overgang van het eerste naar het tweede boekdeel, waar we dat verhaal verwachten, lezen we alleen: ‘Spreek Jeruzalem moed in’ (Jesaja 40:2).
Afbeelding: De profeet Jesaja (uitsnede), door Barthélémy d’Eyck
Wim Beuken SJ is emeritus hoogleraar Oude Testament van de Katholieke Universiteit Leuven. Daarvoor doceerde hij in Amsterdam en Nijmegen.